1. Weetjes i.v.m. Brussel
Informatie over de autocarparkings en het nieuwe circulatie- en verkeersplan in Brussel, ingegaan op 29 juni 2015
Doelstellingen stadsbestuur Brussel:
•Uitbreiding van de voetgangerszone tot 50 ha
 :•Centrale lanen verkeersvrij maken
•Transitverkeer ontmoedigen
•Zachte mobiliteit aanmoedigen
Raadpleeg de onderstaande websites of bevraag de verantwoordelijke dienst:
Call centre - Circulatieplan, Stad Brussel, 1000 Brussel - Tel : 080085585 (9-12h / 14-16h) - www.brussel.be/artdet
Voor nieuwe autocarparkeerplaatsen: www.brussel.be/artdet.cfm of www.circulatieplan.be
2. Weetjes i.v.m. gastronomie, voedingsgewoonten en handel
3. Weetjes i.v.m. vrouwengeschiedenis
4. Weetjes over Bruegel en de bruegeldynastie
5. Weetjes over kunstenaars, al of niet verbonden aan Brussel, expo's en belangrijke stijlperioden
5.1. Teksten i.v.m. Brussel 5.2. Weetjes over expo's en belangrijke stijlperioden
6. Weetjes i.v.m. muziek.
~*~*~*~ Geschenkentip: twee nieuwe bierprimeurs in Brussel: Mesopotamisch bier en Elishout amberElishout amber
Het CVO Elishout Coovi in Anderlecht is een instelling voor volwassenenonderwijs en heeft verschillende afdelingen. De opleiding Biochemie- optie Brouwerij – bestaat al vele jaren. Het was vroeger een lineaire opleiding. Het lessenpakket was vooral gericht naar personeelsleden van grote brouwerijen. De afdeling kreeg steeds na verloop van tijd minder studenten. Vanaf 2003 werd de opleiding in een modulaire structuur omgevormd. Het lessenpakket werd verdeeld over 5 verschillende eenheden en beter op de lokale markt afgestemd. Het cursistenaantal groeide en het lessenpakket sloeg vooral bij de kleine huisbrouwerijen en diegenen die een speciaal bier op de markt willen brengen aan. Na een theoretische en technologische module gedurende 1 schooljaar werd een derde eenheid, onder de naam ‘B3 – Labo Bierbrouwen en Controle-Speciaalbieren- uitgewerkt. Deze eenheid is volledig gewijd aan het uitvoeren van proeven, het onderzoeken van de invloed van de diverse bieringrediënten en het vergelijken van bieren. In deze ‘praktische’ module hebben de cursisten de beste parameters bij elkaar gebracht en een eigen ‘bier’ ontwikkeld. Na veel proeven en vele aanpassingen is er het lekkere droombier‘Elishout amber’ ontstaan. Er stelde zich echter een groot probleem. De schoolinstallatie was niet ‘groot’. Het bier werd enkel op belangrijke evenementen van de school uitgeschonken en kon niet aan vele bierliefhebbers verkocht worden. Dank zij de financiële hulp van de Vriendenkring Elishout Coovi vzw en de medewerking van Dirk Naudts, verantwoordelijke van de proefbrouwerij in Lochristi, wordt dit biertje op exact dezelfde manier in grote hoeveelheid nagebrouwd en kan men het nu ook thuis degusteren.
Een speciaalbier met een speciaal ‘boeket’ en praktische informatie
Elishout amber bevat 6 percent alcohol, waardoor de hopsmaak nog volledig naar boven komt. Het is door de specifieke gebruikte moutsoort licht amberkleurig. Elishout amber is een volgranenbier en bevat enkel water, mout, hop, gist en een beetje suiker. Tijdens het rijpingsproces van 3 maanden wordt aan de lagering nog een supplementaire hopgift toegevoegd. Het bier heeft zowel een duidelijke mouttoets als een in de mond hangende lange, zachtbittere afdronk of een hoparoma gekregen. Het bier hergist nadien nog in de fles.
Elishout amber kan men tot nu toe aankopen op 2 plaatsen. Eerst en vooral kan het bier besteld worden op het secretariaat van CVO Elishout Coovi. Een kartonnetje met 4 flesjes kost 4 euro. De flesjes worden ook verkocht in het Streekproduktencentrum te Halle. Laat bij het uitschenken 1 cm gistresidu in het flesje. Elishout amber is ten volle te genieten wanneer het bier 3 tot 5 ° C koel is.

’t Smisje Meso, dank zij het speurwerk van 2 Leuvense vorsers © Lucas, Sabam Belgium 2010 - KMSK Antwerpen
De Koninklijke Musea voor Kunst en Geschiedenis hebben hun afdeling ‘Culturen van het oude Nabije Oosten’ grondig vernieuwd. Men kan er ook een Mesopotamisch bier kopen. Het Tweestromenland is de oudste bakermat van het bier. Over het Mesopotamische bier bestonden er nog vele onopgeloste vragen. Een der vragen had te maken met een lelijk en bizar gemaakte aardewerksoort. Deze was recent en in grote hoeveelheden teruggevonden in de archeologische, Syrische site Tell Tweini. Het waren talloze grove kleiklompen opgegraven, in de vorm van een cilinder, voorzien van een ronde opening of een ‘gat’. Ook op andere opgravingsplaatsen waren dergelijke objecten te voorschijn gekomen, met zelfs indrukken van kruikhalzen in het object. Waarvoor werden deze lelijke kleiklompen gebruikt en waarom was er een gat in gemaakt?
Door het onverdroten vergelijkings-, speur- en nadenkwerk van de archeoloog Klaas Vansteenhuyse en de Assyrioloog Hendrik Hameeuw, sinds ’99 ook actief betrokken bij de opgravingscampagne in Tell Tweini, werd deze vraag nu opgelost. Een speurtocht doorheen de antieke literatuur en een vergelijking met een actuele biersoort zorgde uiteindelijk voor het antwoord. De mysterieuze objecten in klei waren niets anders als kurken van bierkruiken. In Mesopotamië werd bier gemaakt zonder gist en ontstond er nadien een spontane of ‘wilde’ gisting. De kruiken, gevuld met bier, werden afgesloten met een stukje doek en dan nog eens afgedekt met een klomp klei, waar een opening in aanwezig was. Op die manier kon zowel het gas als het schuim, veroorzaakt door de nagisting in de kruik, ontsnappen. Volledig gesloten bierkruiken waren ‘uit den boze: door de gisting en de grote druk in de kruik zou deze immers uit elkaar breken of uit elkaar spatten. Het 4000 jaar oude Mesopotamische bier was dus best te vergelijken met onze recente, artisanale geuze. De 2 enthousiaste vorsers bleven echter niet stilzitten en gingen nog verder zoeken naar nuttige informatie. Het oude Mesopotamische bier was niet bewaard gebleven. Wat waren de ingrediënten en hoe smaakte dit bier? De oude Ninkasimythe bleek hiervoor een goede informatiebron te zijn. De ingrediënten waren water, gerst, mout, dadels en honing. Enkel de interpretatie of de exacte vertaling van bepaalde termen in verband met het brouwproces was geen makkelijke zaak. Moest het bierbrouwsel enkel opgewarmd of werkelijk gekookt worden? Vermits Klaas Vansteenhuyse een Bruggeling is, ging hij met zijn collega te rade bij Johan Brandt, verantwoordelijke van de huisbrouwerij ‘De Regenboog’ in Assebroek. De zomer van 2007 was ideaal om aan de slag te gaan en een ‘experimenteel’ archeologisch brouwsel te maken. Slechts 1 modern en extra ingrediënt, met name biergist, werd aan het brouwsel toegevoegd. Zo ontstond een bier van hoge gisting. Begin november werd opnieuw een brouwsel, maar dan in een grote hoeveelheid, klaargemaakt. De brouwtank bleef buiten staan en ‘wilde gisten’ deden hun werk. Vanaf 27 november is het bier, in flesjes, te koop aangeboden.
Een inventieve brouwer
Met ‘Smisje Meso’ is Johan Brandt niet aan zijn proefstuk toe. Hij gaf aan zijn biersoorten de merknaam ’t Smisje en creëerde vanaf 1995 een reeks ‘speciale bieren’. Het meest bekend was het ‘ Pandreitje bier’, gemaakt van 2 moutsoorten, 2 hopvariëteiten en koriander, dat naar aanleiding van Brugge 2002 was gemaakt. Of het Guidobier, waarbij ook rozijnen zijn gebruikt, verwijzend naar de beroemde dichter Guido Gezelle. Of - vanaf midden december elk jaar beschikbaar- ‘t Smisje Kerst’. Het recept werd bezorgd door de Amerikaanse amateur-brouwer Bill Coleman maar werd door Brandt aangepast aan de ‘Belgische smaak’. Bij Johan Brandt worden ook nog ’ ‘t Smisje sleedoorn, t Smisje speciaal, ’t Smisje blond, ’t Smisje dubbel en ’t Mostinckje gemaakt… Voor wie eens proeven wil: de creaties van Johan Brandt zijn te koop in de winkel ‘Biertempel’ op de Brusselse Grasmarkt.
<terug naar boven>
~*~*~*~
Van Pièce Montée tot Pêche Melba n.a.v. de Week van de Smaak in GaasbeekEen tijdelijke herfsttentoonstelling in het kasteelmuseum
Het kasteel van Gaasbeek bevindt zich in hartje Pajottenland en slechts op enkele kilometers van Brussel. Het park is één der favoriete wandelplekjes van menig Brusselaar. Door allerlei thematentoonstellingen in de laatste jaren is het kasteelmuseum opnieuw één der meest bezochte monumenten van Brabant geworden. Op het einde van de 19de eeuw werd immers met de medewerking van Charle Albert en de Franse antiquair Duseigneur, op wens van de laatste kasteelvrouw Marie Arconati-Visconti, de burcht niet alleen tot een feeëriek sprookjesslot in neostijl maar ook tot een uiterst heterogene kunsttempel omgevormd. De markiezin had geen kinderen en schonk het kasteel met inboedel aan de Belgische staat. Op wens van de gewetsleijke overheid moet het kasteelmuseum nu ook fungeren als een belangrijk erfgoedcentrum.
Kasteeleigenaars als behoeders van roerend erfgoed en de eetcultuur- de familie Arconati-Visconti
In Gaasbeek hebben tal van belangrijke adellijke families gewoond die ook banden hadden met Brussel. Er waren o.a. de heren van Aa, Egmond en de families Schockaert-de Tirimont en Arconati-Visconti. De excentrieke Paul die een hevig bewonderaar was van Napoleon was zelfs een tijdje burgemeester van Brussel. Hij verbleef zoals de laatste markiezin niet het hele jaar in Gaasbeek maar vertoefde ook in Brussel, waar hij een ‘hotel’ bij het Koningsplein bezat. Ook het Broodhuis was zijn eigendom. Markiezin Marie Arconati-Visconti ontving in Gaasbeek vele beroemde persoonlijkheden, zoals o.a. V. Hugo.
In de imposante keuken- in tegenstelling tot de andere kastelen in ons land bevond deze zich niet in de kelder maar op het gelijkvloers- werden er allerlei gerechten en feestmalen klaargemaakt. De adellijke kasteeleigenaars of -dames hebben nauwkeurig allerlei dinernotities, menuschriftjes, huishoudboeken en kookboeken bijgehouden. Gerechtenrecepten werden generaties lang doorgegeven. De ‘keukenbibliotheek’ was heterogeen: er waren zowel eigentijdse kookboeken, geschreven door beroemde buitenlandse koks zoals Gouffé of Dubois en Bernard, als Belgische uitgaven voor de burgerkeuken (Cauderlier, Jean de Gouy) aanwezig.
De kasteeldame stelde in overleg met de kokkin of kok elke dag het menu op voor alle maaltijden, hield de sleutel van de proviandkamer bij en bestelde –indien nodig- allerlei ingrediënten bij de naburige dorpswinkeliers. Toch trachtte men zoveel mogelijk eigen tuinproducten klaar te maken. In Gaasbeek waren er vele groenten- en fruitsoorten aanwezig in het kasteelpark en de ommuurde moestuin.
Paul Arconati Visconti was verzot op abrikozenmarmelade en stelde zelfs 2 gerechtenboekjes samen. In één boekje werden allerlei zelf gekweekte gewassen aangehaald die allerlei kwaaltjes konden verhelpen; zelfs de bereidingsmethode en –duur werden minutieus en nauwkeurig beschreven! Restjes van eetmalen en feesten werden niet weggegooid; ze werden verwend in hachées en andere gerechten (zoals verloren brood) of kwamen op de personeelsdis. Het personeel werd in het ‘dienen’ opgeleid; de tafelschikking en bepaalde tafelmanieren werden generaties lang gevolgd.
Personeel met taken - de vele dessertsoorten
Kasteeleigenaars beschikten over dienstpersoneel en gaven hen specifieke taken. Zo was het de taak van de inwonende hovenier om te zorgen voor een ijsvoorraad in de ijskelder. De hovenier kon geholpen worden door het tuinpersoneel. In de winter werden grote ijsblokken uit de kasteelvijver of -grachten gehouwen en in de ijskelder op elkaar gestapeld. Tussen de blokken werd stro gelegd, zodat het ijs tot in de zomer bewaard bleef. Voor feesten en belangrijke diners werden kleinere uitgehakte ijsblokken vanuit de ijskelder naar de keuken of de proviandkelder vervoerd en in een zinken bank met salpeter gelegd. Het ijs bleef een tijd koel en het smelten werd tegengehouden. Door dit procéde en de uitvinding van de ‘ijsmachine ‘ werd vanaf ca. 1890 het serveren van lekkere ijsroom en diverse sorbetsoorten bij belangrijke feesten mogelijk.
Ijs is een uitvinding van de Italianen. Sorbet zou reeds bij de Chinezen bestaan hebben en via de Perzen en de Arabieren in Italië bekend geworden zijn. ‘Sorbat’ werd er verder geperfectionneerd. Een eerste publikatie over diverse sorbetsoorten verscheen in 1775, geschreven door F. Bladini. Vooral artsen waren geïnteresseerd in sorbetten en hebben tal van gearomatiseerde soorten uitgedacht en aanbevolen als remedie tegen allerlei kwaaltjes. Het sorbet werd tussen 2 warme gangen of als dessert geserveerd. Ijs en sorbet bleven echter tot het begin van de 20ste eeuw zeer duur en kwamen, zoals blijkt uit het onderzoek van Sofie Onghena, in haar boek neergeschreven, bij de dagelijkse maaltijden niet voor. Ijsblokken zorgden ook voor het koel houden van de champagne en de schotels en maakten de bereiding van coullis en geleien mogelijk. Een ijskast is pas laat in gebruik gekomen (vanaf ten vroegste 1911).
Van de kok of kokkin werd verwacht dat er goed gekookt en gerekend werd en alles goed werd bijgehouden in keukenschriftjes. Het dienstpersoneel had zijn eigen uniform en serveren gebeurde met witte handschoenen, waarbij eerst de dames volgens de hiërarchie werden bediend.
Een smaakmakende expositie
De nieuwe tentoonstelling ‘van Pièce Montée tot Pêche Melba’ is een ware ‘smaakmaker’ en spreekt letterlijk ook alle zintuigen aan. De bezoeker wordt onderweg niet alleen geconfronteerd met allerlei muziekfragmenten en citaten uit het werk van Marcel Proust, maar ook door tal van vanille-, anijs- en chocoladegeurwolken welkom geheten! Deze expositie is één der belangrijkste initiatieven van de ‘Week van de Smaak’ en kwam tot stand in samenwerking met Callebaut, Fost, de VUB, het Vlaams centrum voor Volkscultuur en de Engelse specialist Ivan Day. In alle kasteelzalen maar ook in de uitzonderlijk toegankelijke voorraadkelder en de privé-appartementen van de markiezin zijn ontwerpen, adellijke desserten, keukenaccessoires, feesttafels, menu’s en kookboeken uit de 19de eeuw bij elkaar gebracht. opgesteld. Talrijke bruiklenen uit binnenlandse en buitenlandse kasteel- en museumcollecties (o.a. van Edingen, Hex, Hulse, Louvignies, Loppem en Laken) zijn sfeervol opgesteld. en de waardige tegenhangers geworden van de gigantische pièces montées. Deze imposante tafelmiddenstukken werden ontworpen door enkele beroemde Franse koks uit de 19de eeuw. Ze hadden ook een uitzonderlijk tekentalent en een uitgelezen smaak. In hun boeken werd aan keukenpieten de raad gegeven deze aspecten niet te verwaarlozen! Zo was er Antonin Carême (1784- 1833), die werkte voor Napoleon, Talleyrand, de Britse prins-regent en de Rotschildts. Hij is vooral door zijn boeken ‘le Pâtissier Royal Parisien’ en ‘Le Pâtissier Pittoresque’ beroemd geworden. Een ander boegbeeld, beroemd geworden door de suikersculpturen in de vorm van triomfbogen en tempels, die verder werden opgevuld met fragiele korfjes, bonbonnières en andere objecten in pastillage- en de prachtige tafelstukken in de vorm van eetbare burchten, torens of andere neoklassieke gebouwen was Jules Gouffé (1807-1877).
Als ‘kers op de taart’ zijn ook beroemde desserten en ijsgerechten te bewonderen. Men maakt er o.a. kennis met de ‘pudding à la Nesselrode’, die zowel kastanje-ijs als rozijnen en geconfijt fruit bevat. Of Escoffiers wereldberoemde ‘Pèche Melba’! Escoffier is misschien bij ons beter bekend door zijn ‘Dame Blanche’. Hij was een opera-fanaat en had in London de Australische sopraan Nelly Melba horen zingen. Met haar toestemming maakte hij een nieuw dessert klaar, dat bestond uit in vanillestroop gepocheerde witte perziken, frambozenpuree en vanille-ijs. Het toetje werd voor het eerst in 1893 in het Londonse Ritzhotel opgediend. Operadiva Nelly Melba heeft trouwens een indrukwekkend carriièredebuut gehad in de Brusselse Muntschouwburg! Bij de laatste gang hoorde ook fruit en confiserie of suikerbonbons. Ananas was peperduur, had de waarde van het weekloon van een arbeider en werd zelfs gehuurd. Lokaal fruit werd ingemaakt; andere soorten werden reeds in blik aangekocht. Ook de ‘glace Léopold II’, allerlei deegproducten zoals de brioche, de ‘Kugelhopf, de madeleines, de chocoladesoufflés, de confituur- en de amandel- of de fruittaarten werden niet vergeten. Zelfs een heuse reconstructie van de het dessertenbuffet uit Visconti’s film ‘Il Gattopardo’ is in Gaasbeek aanwezig.
Andere activiteiten
Er werd ook een interactief schoolprogramma uitgewerkt. Op 4 en 19 november zijn er lezingen gepland, met verschillende gastsprekers. Naar aanleiding van de tentoonstelling werd ook een ‘foodstudie’ uitgegeven i.s.m. Fost onder de titel ‘blauw bloed en confituur’. In 14 hoofdstukken behandelt Sofie Onghena diverse aspecten van de woon- en de eetcultuur op kastelen. Een hoofdstuk is specifiek gewijd aan oorlogsrecepten en aan ‘overgeleverde’ kasteeldesserten.
Heeft u de smaak te pakken? Wilt U prachtige surtouts, menu’s, uniformen of kunstige toetjes zien? Ga dan voor 26 november zeker naar Gaasbeek! Meer info vindt u via www.kasteelvangaasbeek.be.
In verband met de week van de smaak kunt u ook gaan kijken naar de volgende websites: www.weekvandesmaak.be, www.citizenne.be en www.culturamavzw.be Helaas zal maar pas na de verkiezingen van 8 oktober zal een programmaboekje op de markt gebracht worden.
<terug naar boven>
~*~*~*~
Cauderlier, een Gentse Brusselaar die ons volk leerde democratisch kokenEen mysterieus verleden
Op 17 april 1812 werd Philippe Eduard Cauderlier in Antwerpen geboren Hij werd er ook gedoopt. Zijn moeder, Pélagie, was vanuit Brussel naar deze vreemde stad getrokken om er te bevallen en volgens eigen zeggen afkomstig van het Henegouwse Virelles en actief als dienstmeid op het Klein Eiland. De wijk rond het Fontainasplein was al van in de Franse tijd een belangrijke buurt van bierbrouwerijen en jeneverstokerijen. Over Philippes vader wordt niet gerept en tast men tot vandaag in het duister. Het kan een rijke middenstander of brouwer geweest zijn, die zijn eenvoudige en –misschien analfabetische- meid zwanger had gemaakt. Ongewenste intimiteiten van werkgevers ten aanzien van hun dienstmeiden en natuurlijke geboorten waren een courant gegeven doorheen de 19de eeuw.
Over Cauderliers jeugd is weinig bekend. Hij werd waarschijnlijk wel gelovig opgevoed. Hij gebruikte slechts één maal in zijn publicaties het woord ‘God’, maar verwees wel naar gebruiken zoals het vasten en het eten van vis van vrijdag. .In zijn laatste boek, ‘la Santé’ schrijft Philippe dat hij op 18 jaar een beperkte opleiding had genoten en slechts enkele maanden avondschool had gevolgd. Vermoed wordt dat hij in Brussel, en nadien in Frankrijk, een vorming heeft gekregen als ‘patissier’. Nadien vaart Cauderlier als scheeps-of koksjongen mee met de ‘ Bolivar’ op de Atlantische Oceaan en leert hij de Franse keuken grondig kennen. In 1842 keert Cauderlier terug naar België en zal er een indrukwekkende carrière uitbouwen.

Een gewiekst en trots zakenman
Opvallend is dat Cauderlier niet voor Antwerpen of Brussel, waar vele Zwitserse patissiers actief zijn, maar zich als verantwoordelijke van ‘Au Pâte Roulant’ vestigt bij het Belfort, in de belangrijke industriestad Gent.Later, na zijn huwelijk met de nicht van de overtuigde liberale uitgever Hoste, verhuist hij naar de chique Veldstraat en start zijn blitzcarrière. In de Gentse registers staat hij vermeld als taartenbakker, koopman, tafelhouder, charcutier en traiteur of ‘tafelhouder’. In Gent waren er weinig restaurants aanwezig en stond het ‘uit gaan eten’ nog in de kinderschoenen. Als ervaren kok heeft Cauderlier een winkel van levensmiddelen en wijn en restaurant, maar levert hij ook kant en klare gerechten aan huis. Zelfs aan een maandabonnement heeft hij gedacht! Hij wordt gevraagd belangrijke banketten te verzorgen, o.a. naar aanleiding van de Gentse Feesten in 1849 waarbij de koninklijke familie aanwezig was. In zijn promotiemateriaal zal Cauderlier hier vaak naar verwijzen. Op 47 jaar wordt de zaak verkocht en gaat Cauderlier rentenieren. Echter niet voor lang want vanaf 1859 start een 2de fase in zijn leven, als succesvol culinair auteur.
Wie mij zal lezen zal koksbaas wezen - een 'eigen keuken’
Zoals Conscience en J.F. Willems wil Cauderlier zijn volk verder beschaven en hen deelachtig maken aan zijn opgedane kennis. De keuken moet gedemocratiseerd worden. Als eigenzinnige selfmademiddenstander heeft hij een haatliefde verhouding met de Franse keuken? Hij valt fel uit tegen de zware, verkwistende, overtollige en bedrieglijke bereidingen en tegen Carême maar looft de fijne deegbereidingen en de zoete lekkernijen.
In zijn eerste publicatie, ‘Economie culinaire’ – in het Nederlands als ‘ Het Spaarzame Kookboek’ op de markt gebracht- vermeldt de ondertitel dat ‘een goede en gezonde keuken voor alle fortuinen bestemd is, zonder diep in de beurs te tasten’. ‘Ik zal u leeren goede cier te maken met zo weinig mogelijk geld’ bewijst zijn sociale bekommernis, al is hij in het liberale milieu een belangrijk iemand geworden! Als getroffen vader (2 kinderen zijn zeer jong gestorven) verwerkt hij ook tips en raadgevingen voor ouders in zijn culinaire werken. Maar ook hygiëne, natuurlijke voedingswaren, verse en streekeigen producten en lokale bereidingswijzen zijn belangrijk! Tussen 1859 en 1882 rollen 6 publicaties van de Hoste-persen, die zowel voor een breed als gespecialiseerd publiek bedoeld waren. .
Een veelgelezen petit Belge en een evenknie van Gaston Clement
De eerste uitgave, ‘Het Spaarzame Kookboek’ blijft Cauderliers belangrijkste werk. Tot na zijn dood, in 1935, worden herdrukken op de markt gebracht.Een jaar na zijn dood verschijnt de imposante keukenmeid als blikvanger op de groenrode voorkaft. Kortingsbonnen, intekenfolders en vermelding van indrukwekkende verkoopcijfers in het buitenland moeten potentiële kopers overtuigen! Soms worden 175.000 exemplaren verkocht! Een kortere versie, ‘Het Keukenboek’ wordt verspreid in 1864. In 1877 verschijnt ’52 menus de gourmet’. In 1882 volgt een boek of essay, vol gezondheidsraadgevingen onder de titel ‘La santé par les aliments pour vivre de 50 à 80 ans’.
Vanaf 1868 verblijft Cauderlier twee maal per jaar, en later soms gedurende 10 maanden te Brussel, om er aan beweging te doen, in ‘open lucht’ te vertoeven en te genieten van het leven. Wijn wordt als ‘lait des veillards’ omschreven. Suikerwater is een uitgelezen drank, want het bevordert de spijsvertering en de conversatie en kan onbeperkt uitgeschonken worden! Het ‘Livre de la fine charcuterie’ en ‘La patisserie et les confitures’ zijn voor een beperkter publiek bestemd. Deze publicaties worden ook in Frankrijk gretig gelezen. Cauderlier was de eerste Belgische kok die zijn ervaringen en visie neerschreef, in navolging van Frankrijk. Later wordt hij vergeten en overschaduwd door Jef van Soen, Gaston Clément en Jean de Gouy. Het bekende kookboek van de Boerinnenbond wordt ook een bikkelharde concurrent!
Een luisterrijk einde - de appel valt niet ver van de boom
In 1887 overlijdt Cauderlier en wordt hij als ‘geus’ of als ‘vrijdenker’ met de nodige égards op de Gentse Westerbegraafplaats begraven. De kinderen en kleinkinderen hebben het, zoals hun vader, ver gebracht en huwden quasi altijd met politici of vooraanstaanden in de maatschappij. Enkelen waren een tijdje actief in het buitenland, zoals Rusland en Engeland.. De meeste afstammelingen zijn Brusselse inwoners geweest.
Wetenswaardigheden
Cauderlier heeft, hoewel actief voor de rijke bourgeoisie, nooit zijn afkomst verloochend. In alle boeken zijn zowel streekeigen gerechten ‘à la flamande’ als ‘à la bruxelloise’ opgenomen. Franse recepten werden aangepast aan de smaak van de Vlaamse burgerij. De oudste recepten van biefstuk friet en waterzooi zijn van zijn hand. Hij heeft 72 lokale bereidingen vermeld met streekeigen producten zoals witloof of bier. Rode kool kan evengoed op ‘Gentsche’ als op ‘Vlaamsche’ wijze bereid worden. Brussel is bekend voor de Brusselse wafels en broodjes!
Bronnen:
- Uitgaven n.a.v. de Cauderlierexpo in het Gentse Miat
- E. Niesten, J. Raymaekers…’België kookt, de eeuw van Cauderlier’ Cagcahier
<terug naar boven>
~*~*~*~
De geschiedenis van Delhaize en de supermarkten in EuropaExpo in het filiaal van het ‘Civa buiten de muren’.
Waarom deze expositie
Precies 50 jaar geleden, op 18 december 1957, opende Delhaize-De Leeuw de eerste zelfbedieningssupermarkt aan het Flageyplein te Brussel. Op nog geen 10 jaar tijd werden dergelijke complexen in België een vertrouwd onderdeel van elke grootstad of belangrijke deelgemeente, gelegen aan een belangrijke autoweg.

Van kleinhandel tot supermarkt.
Vanaf de Middeleeuwen tot ca. 1880 kon de burger naar verschillende locaties gaan om zich te voorzien van allerlei behoeften. Er waren zowel algemene als gespecialiseerde markten en specifieke, overdekte verkoopshallen die de voedingsmiddelen aan de man brachten. Denken we maar aan de vismarkt in Brugge of de vlees- en broodhalle in Brussel.
In navolging van Parijs werden indrukwekkende grootwarenhuizen gebouwd. Het waren hoogstandjes in architectuur die met hun verglaasde voorgevels, luxueuze inrichting en vele verkoopsters de klanten tot aankopen moesten uitnodigen. Voor de arbeidersgezinnen waren er de filialen van de coöperatieven, zoals deze van de ‘Vooruit’. In 1867 beslisten de broers Delhaize om onder 1 zelfde ‘logo’en met vooraf aangekondigde prijzen 3 verschillende soorten producten te verkopen. Nog steeds wordt dezelfde filosofie gehanteerd. Belangrijk zijn ‘kwaliteit’ en een groot assortiment van koloniale producten, wijnen, likeuren en brandewijnsoorten. Van in 1867 werd ook bepaald dat 2/3 van het aanbod voedingsmiddelen zouden zijn. Dit is nog altijd een belangrijk kenmerk voor een supermarkt. De eerste Delhaizewinkels waren klein en verkochten naast conserven en voorverpakte producten zoals chocolade de meeste dingen per stuk of per gewicht. De winkels waren ondergebracht in privé-huizen, voorzien van een opvallend logo en de klanten werden bediend door een zaakvoerder of winkelbedienden.
Een paradox: de economische crisis wordt de start van de massaconsumptie.
Door de crash van de Beurs van New York in oktober ’29 was men verplicht na te denken over een ander beleid en concurrentieel te blijven. In de V.S. dacht men een nieuwe tactiek uit. In 1916 had de kruidenier C. Saunders in Memphis al voor een revelatie gezorgd. De klant ging zelf aan de slag (zelfbediening), werd langs bepaalde plaatsen geleid en tot impulsief aankopen aangezet. Een vooraf gevoerde reclame had het initiatief bekend gemaakt.
Door de crisis inventief geworden, werden er nog 2 bijkomende elementen aan toegevoegd. De ruimten werden herbruikt (zoals garages en loodsen) en massaal aangekochte producten werden van de vloer tot het plafond opgestapeld. Door de hoge opstapeling werd het woord ‘super’ toegevoegd en ontstond de term ‘supermarkt’. Michaël Kullen opende op 4 augustus 1930 en bracht ca. 1.100 producten in een verbouwde garage in de wijk Queens van New York aan de man. Het succes was spectaculair.
In 1937 werd er reeds in de V.S. een ‘Super Market Institute’ opgericht. Supermarkten krijgen het eerst navolging in Europa in Engeland, Zwitserland, Zweden, Frankrijk en Nederland. In België zal Priba als eerste, meer bepaald in Gent (1950) een supermarkt openen. De stijgende welvaart in de fifties, na de ontberingen van de tweede wereldoorlog vergeten en het Marshallplan met ingerichte seminaries, missies en trainingen zorgen voor een verdere "boem" bij Priba, Grand Bazar en Delhaize.Meer en meer gezinnen hebben een auto Zo wordt, waar men vroeger om de hoek en te voet snel winkelen ging, een bezoek aan de supermarkt in de periferie of een shopping center, voorzien van een grote parking, een familiaal uitje.
De eerste shopping centra waren deze van Woluwe en van Sint-Niklaas gebouwd tussen ’68 en ’72. De supermarkten bevinden zich nu in de stad, in de buitenwijken en in grote verkoopscomplexen.
De evolutie van de supermarkt: van fantasieloze schoenendoos tot ecologisch hoogstandje.
De eerste supermarkten werden ondergebracht in bestaande gebouwen. De Delhaizezaak aan het Flageyplein was ondergebracht in een recente woonwijk en een nieuw appartementsgebouw. De ruimte was 400 m2 groot en had door zijn bijzondere inrichting (met hulp van de specialist P.K. Halstead), zijn kleurrijke en goed verlichte gevel de eerste winkelwagentjes en een goed uitgetekende bewegwijzering voor de klanten bij de huisvrouwen een zeer groot succes. Vervolgens opende Delhaize een filiaal in Antwerpen, Hasselt, Charleroi, Luik en Alsemberg. In Brussel kwamen er nog 2 zaken bij: een aan de Eskadronstraat te Etterbeek, vlakbij de Sint-Michielslaan die in 1960 van start ging, ingericht in een oude garage en een in Laken in de wijk ‘Mutsaard’ die onlangs met een uiterste zorg voor minimaal energieverbruik grondig werd vernieuwd. De gestandaardiseerde inrichting en het stereotiepe uitzicht bleef ca. 30 jaar in voege.
In de laatste 15 jaar werd de supermarkt ook een studie-object van architecten en werden nieuwe eisen zoals duurzaamheid, aanpassing aan het landschap en de zorg voor het milieu belangrijk. De expositie heeft dank zij de verwijzingen naar spectaculaire realisaties in o.a.. Engeland en Oostenrijk, ontworpen door Claude Parent, Grimshaw en MPreis ook de steun gekregen van Europalia. Er staat een ook niet gerealiseerd maar zeer esthetisch en groen project van de groep Samyn en Parnters tentoongesteld, bedoeld voor Halle. Op het einde van de tentoonstelling wordt ook het belang van de supermarkt in de kinderliteratuur, de fotografie en de poëzie belicht. Interviews zijn interessant voor allerlei weetjes, zoals de verschillen in de supermarktinrichting tussen Nederland en België, de kritieken op de winkelwagentjes en het voorverpakt vlees. De expo is een esthetisch genoegen voor het oog en kan door de vele geëxposeerde stukken als mooie hommage aan de ’50-er jaren en een start van de herdenkingen van de expo 58 in 2008 aanzien worden!
<terug naar boven>
~*~*~*~
Marie PopelinroosMarie Popelin, voor velen een illustere onbekende
De keuze van de grootste Belg is nog niet definitief gevallen. Een reden om even nader kennis te maken met Marie Popelin, die een tijdje op de 27ste plaats heeft gestaan, zonder wie de vrouwen geen rechten en dus ook geen stemrecht, financiële onafhankelijkheid en het recht op gebruik van anticonceptiva hadden verworven.
Dit kalenderjaar is een merkwaardig jaar wat betreft evenementen: er is eerst en vooral de herdenking van 175 jaar België en ook de viering van de 100ste verjaardag van de dood van Constantin Meunier. Maar precies honderd jaar geleden, in 1895, werd door Marie Popelin te Brussel de Vrouwenraad opgericht. De Vrouwenraad heette toen nog ‘Conseil National des Femmes Belges’ en ontstond in een periode, waarin een degelijke opvoeding en het recht op secundair, hoger, artistiek en universitair onderwijs voor meisjes en een baan cf. het behaalde diploma nog niet de normaalste zaak van de wereld waren.
Men was in de Belle Epoque toen nog steevast ervan overtuigd dat de vrouw een tweederangswezen was, dus ook intellectueel, artistiek en fysisch ongeschikt om bepaalde activiteiten uit te oefenen. Vrouwen waren om te baren geboren en dienden zich enkel met het huishouden en gezin bezig te houden. Marie Popelin had persoonlijk, op meerdere vlakken, moeten vechten. Zij was dus de meest geschikte persoon om in 1892 de Belgische Liga voor de rechten van de vrouw en in 1895 de Vrouwenraad te stichten.
In 1897 organiseerde zij, naar aanleiding van de Wereldexpo, ook het eerste Feministisch Congres te Brussel, dat een enorme weerklank heeft gehad in het buitenland.
Een korte biografie van Marie Popelin
Maar wie was Marie Poppelin? Tot vandaag zijn niet zoveel gegevens bekend. Ze behoorde tot de gegoede burgerij en zag het levenslicht in 1846.
Haar broers hadden belangrijke functies: één was dokter en de andere kapitein van het Belgische leger in Kongo.
Na het volgen van lager normaalonderwijs werd ze ingeschakeld in de ‘Cours d’Instruction’, een opvoedingscursus en een soort lagere middelbare school voor meisjes van de stad Brussel, uitgewerkt door Isabella Gatti de Gamond, dochter van de belangrijke pedagoge Zoë de Gamond. Marie Popelin bleek één van de beste medewerksters te zijn, naast Daschbeck en anderen. Ze was helaas ook ondernemend en even autoritair. Tussen 1875 en 1882 bouwt ze, deels samen met haar zus Louise, als directrice voor mesijes de middelbare scholen van Mons en Laken verder uit. De school van Laken wordt ook uitgebreid met een afdeling van normaalonderwijs. Door een conflict met de Lakense burgemeester wordt Marie op disponibiliteit geplaatst en kan ze, in 1883, op 37-jarige leeftijd, zich eindelijk inschrijven aan de ULB. De ULB liet vanaf 1880 meisjes toe. Ze studeert er rechten. Haar zus Louise is de 2de vrouwelijke studente, ingeschreven voor apothekersstudies.
Ondanks haar diploma, behaald in 1888 met onderscheiding, wordt de toegang tot de Balie haar geweigerd. Haar klacht, neergelegd bij het Verbrekingshof, wordt ook daar niet aanvaard. E,kel in de Veneigde staten werden vrouwen als rechter toegelaten. Marie Popelin zal tot haar dood, in 1913, maar secretariaatswerk mogen uitoefenen. Geschokt door deze discriminatie worden dan, gesteund door andere moderndenkenden zoals de pacifistische advokaat Lafontaine en zijn zus Léonie, advocaat Louis Franck en Isala Van Diest, de eerste vrouwelijke Belgische arts vanaf 1892, allerlei belangrijke organisaties opgericht.
Marie organiseert ook Diners Feministes, zit de debatten van de Cercle d’Etudes voor en wordt na L. Franck de algemene secretaris van de Liga voor de rechten van de vrouw. Ze bereidt allerlei wetsvoorstellen voor, neemt ook deel aan congressen in London en Berlijn en verwerft allerlei rechten voor de vrouw (opname in de familieraad- recht op de voogdij- recht op onderzoek naar het vaderschap- deponeren en terug storten van spaarcenten bij de spaarkas, zonder akkoord van de echtgenoot). In 1905 wordt de koepelorganisatie, de Conseil National des Femmes opgericht. In 1912 heeft het Feministisch Congres plaats in het Paleis van de Academiën.
Een Popelinroos
Op 14 juni werd voor de hoofdingang van de senaat, aan de linkerzijde,de Marie Popelinroos geplant. Deze ‘roos van feministisch rood’ werd toevallig gecreëerd door de bekende rozenkweker Daniël Schmitz uit Bellevaux- Malmédy. Tot op heden werden slechts 2 feministen met een roos vereerd, waaronder ook een geestesgenote van Popelin in Duitsland.
De Popelinroos is aanverwant aan de beroemde Engelse Austinrozen en is een struikroos met meerdere bloeiperioden en een zeer sterke geur.
De rozentuin en de boomkwekerij van D. Schmiz kan bezocht worden van woensdag tot zaterdag. Twee maal per jaar zijn er speciale activiteiten: in maart een rozencursus en in juni een rozenfeest.
Daniël Schmitz is gespecialiseerd in klim-, heersterrozen en oude rozen. Zijn catalogus bevat méér dan 1800 items en kan via internet ook geraadpleegd worden. Zie www.danielschmitz-roses.com
<terug naar boven>
~*~*~*~
Mayken VerhulstVolgens L. Guicciardini waren er maar 4 belangrijke kunstenaressen in onze Lage Landen. Mayken Verhulst schilderde met waterverf, was miniaturiste en uitgever van prenten.

In verband met haar leven is veel niet exact geweten. Ze is ca. 1518 geboren en ca. 1598 overleden. De familie Verhulst was een belangrijke Mechelse kunstenaarsfamilie. Zowel Pieter als alle 11 kinderen waren als schilder actief. Drie dochters huwden met befaamde schilders, waaronder Mayken. Zij huwde met de hofschilder van Karel V en Maria van Hongarije, Pieter Coecke van Aelst. Dochter Mayken werd de latere vrouw van Pieter Bruegel I. Mayken werd ingeschakeld in het schildersatelier en heeft ongesigneerde werken gemaakt. Vrouwen werden toen niet in registers van schildersgilden opgenomen. Signeren was toen ook nog geen echte vereist.
Na de dood van haar man leidde ze verder het schildersatelier achtereenvolgens gevestigd in de 2 belangrijkste centra van die tijd, Antwerpen en Brussel. Volgens Van Manders Schildersboek stemde ze pas in een huwelijk met haar dochter toe als de zedenloze Bruegel zou komen inwonen. Vermoed wordt dat ze Bruegel technieken bijbracht en dat ze een spilfiguur was in het leggen van contacten en het binnenrijven van opdrachten. Veel geluk was haar niet beschoren: ze verloor vroeg haar echtgenoot, schoonzoon (1569) en dochter (1578). De achtergebleven kleinkinderen Pieter en Jan werden door haar opgevoed en technisch opgeleid. Het fijne werk van de Fluwelen Bruegel vormt hiervoor het mooiste bewijs. Maar ook in het complexe en rijke oeuvre van Pieter II, is haar invloed bespeurbaar. Mayken zorgde ook voor een echte wereldprimeur.
In 1553 gaf ze de prentenreeks ‘Ces Moeurs et fachons de faire des Turcz’ uit. De prenten waren door haar man in 1533 tijdens een missie naar Constantinopel gemaakt en werden zelfs gepubliceerd met keizerlijke steun. Het was de eerste waarheidsgetrouwe en geïllustreerde reisreportage over Turkije en een schot in de roos. De prentenreeks werd tot in de 17de eeuw gebruikt, o.a.. door Rembrandt. Van Mander beschreef dit als haar allerbelangrijkste daad! De werken van Mayken Verhulst bleven helaas niet bewaard.
Kadertje.
Mayken Verhulst is één van onze oudste bekende kunstenaressen, bij naam. Vrouwen hadden lang weinig te betekenen in de kunstscène tot het einde van de 19de eeuw. Nog steeds werden weinig straten en pleinen naar belangrijke vrouwen vernoemd. Om van standbeelden te zwijgen! Gelukkig bleven het schildersatelier in de Brusselse Marollen en haar geboortehuis in Mechelen bewaard. Het laatste werd als een centrum voor oude kunst ingericht en is vaak de locatie van tijdelijke tentoonstellingen. Het ‘Zotte Kunstkabinet’ bevindt zich in de Sint-Katelijnestraat 22 en is voor het publiek beperkt toegankelijk op donderdag, vrijdag en zaterdag of na afspraak.
<terug naar boven>
~*~*~*~
Info voor inwoners van BrusselBelangrijke info voor inwoners van Brussel (uit de speech van Bruno Delille) en docenten, in Brussel:
De Paspartoe is nu dé Brusselse oplossing voor vrije tijd omdat de nieuwe vrijetijdspas zich richt tot Brusselaars uit álle lagen van de bevolking: jong, oud, rijk, arm,… en omdat de Paspartoe véél meer biedt dan cultuur alleen. Vrije tijd in Brussel beperkt zich niet tot concerten, theater of opera maar is ook breien, koken, spelen, voetballen, aan atletiek doen in je buurt.
Het oude systeem van de Cultuurwaardebon kon deze twee doelstellingen niet waarmaken. De cultuurwaardebon bereikte voornamelijk mensen die al aan cultuur deden, maar slaagde er te weinig in om kansarmen te betrekken bij het culturele leven in Brussel en kon alleen je de cultuurwaardebon enkel gebruikt worden voor culturele aangelegenheden terwijl ons aanbod veel rijker en diverser is. Ons nieuw en toekomstgericht instrument promoot vrije tijd én betrekt ook mensen in armoede. Een nieuwe vrijetijdspas met aandacht voor alle Brusselaars: dé Paspartoe. Dankzij de inhoudelijke en technische expertise van de UiTPAS in Vlaanderen, en de samenwerking tussen de VGC-administratie, CultuurNet en Muntpunt, is deze pas nu een realiteit.
Deze pas is geënt op de UITPAS van CultuurNet Vlaanderen. De Paspartoe is een spaar- en voordeelpas en past als een bankkaart in de portefeuille. De pas is gratis voor mensen in armoede. Jongeren betalen 2 euro voor de kaart, anderen 5 euro. Met de Paspartoe kunnen punten verzameld worden die ingeruild kunnen worden tegen allerhande voordelen. Kansarmen betalen met de pas maximum twee euro voor een concert in de AB of een theatervoorstelling in het Kaaitheater.
Meer informatie over het aanbod is te vinden op www.paspartoebrussel.be. De Paspartoe is vanaf woensdag verkrijgbaar aan de balie van de Vlaamse Gemeenschapscommissie en in Muntpunt.
<terug naar boven>
~*~*~*~
Van ’t stadt en schoone buytens: een kijk op Brussel en omgeving in de 18de eeuwTentoonstelling in het Brusselse stadhuis, tot 13/ 01/ 2008
Aandacht voor de stad en voor de omgeving
Vanaf de 15de eeuw groeit Brussel door diverse factoren uit tot een ‘princelijcke’ hoofdstad van de Nederlanden. Tot het einde van de 18de eeuw heeft de stad ook het financieel en juridisch controlerecht op de gebieden buiten de omwalling. In diezelfde periode groeit ook de internationale traditie om steden, bezittingen van adel en clerus of gebouwen en het landschap binnen en buiten de stadsmuren af te beelden. De eerste afbeeldingen waren stadsplannen. Ze hadden, gemaakt in opdracht van vorsten of hun plaatsvervangers, in eerste instantie een militair belang. Ze verschaften daarnaast ook nuttige informatie over eigendomsbezit en over de waterbeheersing. Het oudst gekende plan van Brussel – vrij uniek in zijn soort- is dat van Jacob Van Deventer (1550-1554). Later werden plannen snel aangevuld met panorama’s. Belangrijke figuren waren Cornelis Matsijs, Van Heil en Bonnecroy.
In de 16de eeuw groeide ook de aandacht voor de omgeving buiten de stad en voor rustieke onderwerpen of landelijke taferelen. De landschappen met dergelijke scènes kregen in onze streken duidelijk de voorkeur boven mythologische of religieuze taferelen. De laatst vermelde scènes waren vooral succesrijk in Italië. Maar ook nieuwe media en technieken werden belangrijk, zoals de gravure en de prentkunst. Een minder kapitaalskrachtig publiek was in staat ze aan te kopen. Prenten en gravures werden dankbaar verwend als illustratiemiddel in topografische boeken of kunstenaarsencyclopedieën. Een beroemd voorbeeld is het boek over de Nederlanden, geschreven door Ludovico Guicciardini.
Belangrijke prentkunstenaars waren o.a. Hans Collaert de Oude, Hans Bol en de families Visscher, Breughel, van Orley, Van Heil en Harrewijn. Vele musea in ons land bezitten ook schitterende, topografische tekeningen van 2 buitenlandse kunstenaars, van Wenzel Hollar en de Italiaan Remigio Cantagilina. Laatstgenoemde heeft trouwens zichzelf vaak op de voorgrond mee afgebeeld. De 17de eeuw is zowel voor onze Zuidelijke als de Noordelijke Nederlanden de Gouden Eeuw van de landschapsschilderkunst.
De dramatische gebeurtenis van 1695 zorgde in Brussel niet voor een artistieke breuk. Interessant waren nu de gezichten op gebouwen in puin en idyllische landschappen buiten de stad. Dit was o.a. de specialiteit van Van Heil of Augustin Coppens. De zichten werden zelfs verschillende malen in de 18de eeuw uitgegeven. Derons en Martin behoorden duidelijk tot deze traditie. Ze werkten in de eerste helft van de 18de eeuw en genoten lang weinig belangstelling. Pas op het einde van de 20ste eeuw kwamen ze meer en meer op de kunstmarkt op de voorgrond te staan.
De aandacht voor de artiesten J.B. Derons en Andreas Martin - werken in privé verzamelingen
Tot ca. 1998 bevonden de meeste werken van deze 2 artiesten zich in slechts 2 openbare instellingen, de Koninklijke Bibliotheek en de verzamelingen van de Stad Brussel. In 1998 en 1999 kon de stad via 2 veilingen een zeer omvangrijke reeks werken verwerven uit de collectie Arenberg. Deze adellijke familie had al in de 18de eeuw tekeningen aangekocht. Nadien heeft Louis –Englebert de collectie nog vergroot, door diverse veilingaankopen in 1801. Een andere belangrijke kunstverzamelaar was kanunnik Wouters. Derons’werk was in de 18de eeuw niet zo bekend. Hij werd slechts summier vermeld: de enige biografie over Derons werd opgenomen in een kunstenaarsreportorium, geschreven door de Hollandse verzamelaar Christian Kramm, die in 1742 bepaalde tekeningen van Derons had verworven. Deze gezichten van het verbrande Hof en de Coudenbergabdij zijn nu in het bezit van de stad. De Kon. Bib. verwierf in 1811 een 2-delige beschrijving van het kanaal van Brussel.
Het was voorzien van verschillende gesigneerde tekeningen van stadsarchitect W. De Bruyn en Derons. Tussen 1885 en 1921 kwamen diverse platen uit privé-collecties en heliotypen van de meest beroemde werken de collecties van het Handschriften- en Prentenkabinet vervoegen.
Maar ook de stad Brussel bleef in de 19de eeuw niet ten achter. In 1853 werden Derons’ beroemde tekeningen van de herbouwde gildehuizen aan de Markt uit de collectie Schayes verworven. In 1900 volgde de schenking van graaf Cornet d’Elzius. De verzameling was complex: ze bestond uit een interessante reeks van geschilderde landschappen, gezichten op het verbrande Hof en allerlei oude foto’s. Van Derons is geen enkel schilderij of gravure bekend.
In tegenstelling tot de werken van Derons waren de schilderijen van Martin al vanaf de 18de eeuw een belangrijk verzamelaarsobject. We vinden ze vanaf 1764 al vermeld in talloze veilingcatalogen. De kunstenaar werd zowel met als zonder voornaam vermeld. Eigenaars waren beroemde personen, zoals onze landvoogd Karel van Lorreinen, de prins de Rubempré, raadslid en ontvanger Nicolas Grimbergs, J.L. Krafft en de kapelaan J. Van den Bloke. De werken in de laatst vermelde privé-collecties waren geschilderd ‘in de stijl van Jan Breughel, Théobald Michau, Lens of Matthieu Schoevaert’. Sommige landschappen stonden expliciet vermeld als gestoffeerd ‘met dieren, personages, dans- en jagersscènes’. Martin speelde in zijn tijd duidelijk in op de toen heersende internationale traditie en op de lokale smaak. Een keer werd de afkorting A van zijn voornaam vermeld. Als herkomst werd zowel Antwerpen als Frankrijk of Brussel opgegeven. Martin werd zoals Derons weinig vermeld in kunstenaarsrepertoria. Hij werd in de loop van de 20ste eeuw steeds meer vermeld; zijn werken waren vanaf 1977 ook frequent aanwezig op veilingen. Martin vinden we o.a. ook terug in de onlangs uitgegeven ‘Dictionaire des peintres belges’.
Twee Brusselse artiesten die als goede vrienden elkaar beïnvloedden.
Deze beide kunstenaars hadden quasi dezelfde leeftijd. Ze werden respectievelijk in 1699 en 1700 geboren. Ze stierven ook kortelings achter elkaar, in 1762 en 1763. Martins vader en oudere broer waren kleermaker. Derons was het 4de kind van een organist die eerst in de Sint-Gorikswijk en nadien in de Sint-Katelijneparochie actief was. Derons is misschien ook musicus geweest. Beide artiesten behoorden dus tot de begoede Brusselse burgerij. Derons bezocht gedurende een korte tijd de academie in 1719 en Martin werd in 1721 schilder. Toen deze kunstenaar als ‘bejaerde jongeman’ in 1754 huwde, werd Derons zijn trouwgetuige.
Martin werd vanaf 1725 vermeld als ‘liefhebber van de Academie’ en kocht een woning in de Sint-Annastraat, gelegen ‘achter de Jezuïeten’ en bij de Strostraat. Zijn trouwgetuige werd ook een medehuurder Martin richtte bepaalde onderdelen van het huis in als atelier, boekenwinkel, handelszaak en verkoopsgalerij. Een eerste belangrijke vermelding van deze diverse activiteiten stond in de ‘Gazette des Pays Bas’ van 1742. Kunstenaars waren zowel in de Noordelijke als in onze Zuidelijke Nederlanden vaak boeken-, kunst- en prentverkopers, drukkers en verzamelaars.
Auteurs van prenten bleven trouwens lang onbekend; hun werken werden vaak verkocht of verspreid onder de naam van de uitgever of de opdrachtgever. Martin bezat werken van Derons. Derons is in de woning van de Sint-Annastraat gestorven. Na het overlijden van Martin in 1763 werd Martins kunstcollectie geveild. Hij werd toen ook vermeld in het Kunstenaarswoordenboek van Wurzbach. Op de tijdelijke expositie in het stadhuis is aandacht besteed aan raakpunten. De werken van de bevriende artiesten werden op verschillende plaatsen zo opgehangen dat de beïnvloeding van Derons op Martin duidelijk te zien is.
Een rondreis doorheen stad en platteland, met het oog op een grotere kennis over deze artiesten
Een eerste deel van de tentoonstelling is gewijd aan de wijken ‘intra muros’. We zien gebouwen uit de bovenstad, zoals het afgebrande Hof en het paleis Oranje-Nassau.
Veel aandacht is besteed aan de tekeningen van de herbouwde gildehuizen aan de Grote Markt, aan diverse gezichten op het oude havenkwartier en aan andere wijken binnen de 2de stadsomwalling. Vervolgens verlaat de bezoeker de stadspoorten.
Derons heeft niet alleen uitvoerig aandacht besteed aan het Zoniënwoud met o.a. Tervuren, aan Elsene en Sint-Gillis of Molenbeek, Anderlecht en Laken maar ook Bosvoorde, Ukkel en aan de omgeving van het Kanaal van Willebroek. Hij heeft hierbij ook oog gehad voor economische activiteiten en voor sluizen, papiermolens en kleine dorpen of gehuchten. Of voor buitenhuizen van de Brusselse burgerij en hoge functionarissen. Ook verder gelegen dorpen, kastelen en speel- of lusthuizen in de Brusselse omgeving, waarvan er verschillende behoren tot de Groene Gordel, komen aan bod. We vinden er zichten van Drogenbos, de kastelen van Beersel, Gaasbeek en Groot-Bijgaarden, lusthuizen van Ukkel en Sint-Joost-ten-Node… te veel om allemaal op te sommen.
Beelden van buitenverblijven: een interessante informatiebron
Van sommige centra in de Zuidelijke Nederlanden is het buitenleven zeer goed gekend, door o.a. archiefdocumenten en beschrijvingen. Een opmerkelijk ‘villa’-fenomeen was aanwezig rond Antwerpen. Meer dan 371 rustieke huizen waren er op het einde van de 16de eeuw aanwezig. Het fenomeen bleef echter niet beperkt tot Antwerpen. Dit was ook voor Brussel het geval. Helaas ging zeer veel archiefmateriaal verloren in 1695. De iconografische bronnen en de werken van Derons en Martin zijn daarom des te belangrijker. Lust- of speelhuizen, jachtverblijven, hoeven, landelijke woningen en waterkasteeltjes werden de belangrijke buitenverblijven van de toenmalige elite, bereikbaar dank zij de aanleg van deels geplaveide wegen en heerwegen.
Een expositie die een aanzet moet zijn voor een verdere, diepgaande studie
De werken van deze 2 artiesten zijn én niet altijd gesigneerd én ook voorzien van signaturen in verschillende vormen en schrijfwijzen. Vele kunstwerken uit de 18de eeuw bleven anoniem en kregen, zoals reeds eerder was aangehaald, de naam van de opdrachtgever of de uitgever. In het verleden zijn er zowel in het binnen- als buitenland honderden veilingen georganiseerd geweest. Telkens werden ook veilingcatalogi uitgegeven. Tot op heden is de biografische kennis van deze 2 artiesten beperkt. Het doel van deze expositie is drieledig: meer over het leven en het milieu van deze artiesten te weten te komen, de typische kenmerken van hun werk te leren onderscheiden en onbekend werk in privé-collecties op het spoor te komen.
Een rijkelijk geïllustreerd boek als catalogus
Naar aanleiding van deze tijdelijke tentoonstelling is een ingebonden boek van 184 pagina’s met méér dan 200 illustraties uitgegeven.Deze publicatie is het vierde nummer uit de reeks ‘Fontes Bruxellae en is ingedeeld in diverse thematische hoofdstukken, waaronder een historische context en een analyse van de landelijke woning. Het tweede gedeelte is een catalogus, waarbij de tekeningen van locaties buiten de stadswomwalling alfabetisch geordend zijn. De publicatie bevat ook een bibliografie en 3 bijlagen en werd geschreven door Anne Deknop. Het boek is in het Nederlands en het Frans beschikbaar en kost 38 euro. Het kan aangekocht worden op de tentoonstelling en in het Broodhuis. Het kan ook toegestuurd worden mits storting van 40,50 euro (prijs van het boek en de verzendingskosten op het reknr. van het Museum van de stad Brussel 191- 0511261-37. Het ISBNnr is 978- 2- 9304 23- 06-7.
Praktische informatie i.v.m. de expositie:
Alle dagen toegankelijk, behalve op maandag en op de feestdagen 1 en 11/11, 31/12 en 01/01/2008- eveneens gesloten op 24 en 25/12
Combitticket (expo+ toegang Broodhuis) 2 tot 4,5 euro voor schoolgroepen, studenten, volwassenen en senioren
Onder de 12 jaar: toegang gratis
Combiticket individueel : 5 euro
Rondleidingen dienen gereserveerd te worden.
Nadere informatie: www.brucity.be of 02/ 279 43 68 (educatieve dienst van het Broodhuis)
<terug naar boven>
~*~*~*~
De Europawijk en RodinWie een wandeling doorheen de Brusselse Europawijk maakt wordt vooral geconfronteerd met hedendaagse architectuur en beeldhouwkunst. Gelukkig zijn er ook her en der negentiende eeuwse realisaties bewaard gebleven. Vaak zijn ze echter verscholen en verdrukt achter of tussen imposante hoogbouwcomplexen De wijk rond het Luxemburgstation was wegens zijn ligging aan de spoorweg, het groen, de rust en de goedkope huurruimten in de 19de eeuw dé uitgelezen woon- en werkruimte van vele kunstenaars. De meest bekende Belgische kunstenaar die er een riant atelier en woonhuis betrok was natuurlijk Wiertz. Maar zelfs Carrier-Belleuse en talloze leerlingen en medewerkers, zoals de Franse Auguste Rodin, zijn er actief geweest.
Permanent tentoongesteld op de eerste verdieping van het infopunt van het Europees Parlement: recent ontdekte modellen voor de Beursdecoratie
Vanaf 1989 werden vele gebouwen afgebroken rond het Luxemburgstation en in de Montoyerstraat om plaats te maken voor het Europees Parlement. Een fries van 32,60 m lang kwam bij deze afbraakwerken onverwacht aan het licht en werd door een gemeentelijk ambtenaar van de dienst Openbare Werken, bijgestaan door lokale wijkbewoners van verdere vernietiging gered. De Vereniging van het Leopoldskwartier, waartoe de wijk van het Luxemburgstation behoort, heeft de fries, na onderzoek door experten van het Parijse Rodinmuseum, eerst vaak uitgeleend voor belangrijke tentoonstellingen.
Wegens het belang van de stukken werd nadien het voorstel geformuleerd om de kunstwerken blijvend te integreren in het Europese Parlement en op die manier de huidige bezoekers en werknemers in contact te brengen met het verleden en de vroegere actieve wijkbewoners. Het voorstel werd positief onthaald. De fries werd verdeeld in meerdere fragmenten en kreeg een onderkomen op de eerste verdieping van het bezoekers- en informatiepunt.
Brussel als belangrijke bouw- en decoratiewerf tussen 1870 en 1876.
De overwelving van de Zenne en de uitbouw van een ‘waardige metropool’ tijdens het burgmeesterschap van Jules Anspach trok uiteraard heel wat mensen aan. Een van de meest prestigieuze gebouwen was de Beurs, ontworpen door Léon Suys. De symbolische decoratie van zowel de buiten- als de binnenzijde was toevertrouwd aan een belangrijk buitenlands beeldhouwer, Carrier-Belleuse, beroemd geworden door elegante sculpturen en rococo-realisaties . Vanaf 1857 was Carrier-Belleuse Rodins opdrachtgever. Rodin werkte als ornamentist eerst in Sèvres. Daar leerde hij ook in 1864 zijn levensgezellin en latere vrouw Rose Beuret kennen, die er al model poseerde. Nadien vestigde hij zich, samen met Carrier-Belleuse, in 1870 te Brussel. In Frankrijk waren er in die tijd quasi geen werkmogelijkheden voor kunstenaars: eerst woedde er de Frans-Duitse oorlog en nadien was er een periode van herstel en economische reconversie.
Brussel: een springplank naar de internationale roem en een belangrijke ontmoetingsplaats.
Aan de decoratie van de Beurs werkten meerdere beeldhouwers: Jacquet, Mélot, De Groot, Samain, Salu, Van Rasbourgh en Rodin Omdat Rodin in Frankrijk –zonder medeweten van Carrier-Belleuse-via vrienden uitvergrote beeldjes had verkocht, kwam het tot onmin met Xarrier-Belleuse en ontslag. Er brak een moeilijke tijd aan. Rodin hoorde ook maandenlang niets van Rose, wegens het beleg van Parijs. Hij huurde een kamer vlakbij de werf van de Beurs, in een herberg aan de Nieuwbrug. Hij trok zich wat uit de slag door het modelleren van in de smaak zijnde vrouwelijke bustes en kleine decoratieve werkjes die zowel in Namen als Antwerpen en Parijs werden tentoongesteld en verkocht. Rose kon tegen het einde van het jaar 1871 eindelijk naar Brussel komen. Het paar verhuisde naar de Waversesteenweg en nadien naar de Troonlaan en de Sans Soucistraat in Elsene. Rodin beleefde een optimistischere periode.
In 1872 had Carrier-Belleuse de Beurswerf in steek gelaten en werd de leiding toevertrouwd aan de Belgische beeldhouwer Van Rasbourgh. Tussen beide beeldhouwers kwam er een belangrijke samenwerking tot stand en werd in 1873 deze associatie via een belangrijk contract bezegeld. Van Rasbourgh mocht voortaan onder zijn naam beelden in België en Rodin onder zijn naam werken in Frankrijk aanbieden en verkopen. Beide kunstenaars namen vaak deel aan allerlei tentoonstellingen in binnen- en buitenland, zoals de Exposition pour l’Encouragement des Beaux Arts in Luik, de ‘Exposition Générale des Beaux Arts’ te Brussel, de Internationale Expositie van London en de Wereldexpositie van Wenen. Er werden werken verkocht; vooral de vrouwenbusten van Rodin kenden een succes in o.a. London!
Rodin was opnieuw ingeschakeld in de decoratie van het interieur en van de fries die de 3 buitengevels van de Beurs moest versieren. Hij realiseerde de Kariatiden, de werkende puttiscènes van de fries (met de mooiste zijde aan de H. Mausstraat) en de allegorische beelden van de Handel, de Nijverheid, de Vooruitgang, Azië en Afrika. Van Rasbourgh ontving voor de Beursdecoratie de som van 14.900 frank. Rodin verkreeg op de Wereldexpo van Wenen het getuigschrift van bekwaamheid De Beurs werd officieel ingehuldigd in december 1873. Nadien volgden nog andere belangrijke opdrachten. Rodin werd door Van Rasbourgh verder ingeschakeld bij de decoratie van het Koninklijk Muziekconservatorium (naast andere grote Belgische beeldhouwers zoals Vanderstappen, De Vigne en Bouré) en bij de versieringen van het omheiningshekken aan het Paleis van de Academiën. Hij realiseerde o.a. 2 kariatiden en diverse allegorische groepen, zoals de groep van de schone kunsten . In december 1874 was hij ook betrokken als beeldhouwer bij de versiering van 2 huizen aan de Anspchlaan. In 1875 toonde de Molenbeekse gieterij ‘Compagnie des Bronzes’ interesse voor Rodins vrouwenbuste ‘Suzon’ en werd een verkoopscontract opgesteld.Tot na de tweede wereldoorlog zouden hier blijven kopieën gemaakt worden.
Rodin was in december 1874 opnieuw verhuisd, naar de wijk van de Ter Kamerenabdij, naar de Burgemeesterstraat. In onze hoofdstad had hij ook de beeldhouwers Meunier en Juliaan Dillens, de schrijver Camille Lemonnier en de schilder Portaels leren kennen. Met zijn vroegere studiemakker Petit, die aan de Brusselse Muntschouwburg verbonden was, reisde hij door ons land en maakte hij tientallen landschapscomposities. Ook de oude meesters in de Belgische musea werden grondig bestudeerd en nagetekend. Al deze werken zijn permanent tentoongesteld in de zalen 2 en 3 van het Parijse Rodinmuseum.
Aan niemand minder dan Karel Buls, toen nog een eenvoudig lid van de Onderwijzersbond en nog géén eminent liberaal politicus; verkocht hij één van zijn meest aantrekkelijke werkjes. Het was de voorstelling van een weesmeisje uit de Elzas of de ‘Alsacienne’ dat al in augustus 1872 te zien was geweest op de ‘Exposition Générale des Beaux Arts’ te Brussel.
Rodin was, ondanks zijn groeiende carrière en faam, de zware ontgoocheling niet te boven gekomen naar aanleiding van de weigering tot deelname aan het belangrijke Parijse Salon van 1864. de omstandigheden waren nu rijp om, te Brussel, in oktober 1875, aan één van zijn meesterwerken en meest monumentale beeldhouwwerken te beginnen. Het ‘Ijzeren tijdperk’ moest een ‘groot beeld’ worden, waarvoor – op raad van commandant Malevé - één der recruten van het Belgische Leger en de telegrafie-afdeling, Auguste Neyts, had model gestaan. Al maandenlang had Rodin echter de noodzaak gevoeld een studiereis te ondernemen in Italië.In maart 1876 vertrok hij vanuit Brussel voor enkele maanden naar het Zuiden. Een jaar later, in 1877 vestigde hij zich opnieuw in Parijs, in de Rue Saint Jacques.
Het huidige Brussel brengt op meerdere plaatsen een eerbetoon aan Rodin.
In 1877 werd Rodin toegelaten voor het Salon. Hij veroorzaakte met zijn ‘groot werk’, het ‘Ijzeren tijdperk’ echter een hevig schandaal.Men betichtte Rodin in Parijs van bedrog. Het gipsen werk zou rechtstreeks op het lichaam van het levende model gemodelleerd geweest zijn. Rodin kon met allerhande materiaal (zoals foto’s) het tegendeel bewijzen en zich verdedigen. Hij werd nadien één der allergrootste beeldhouwers uit onze kunstgeschiedenis.
Rodin heeft, zoals één der Franse critici het later treffend verwoordde ‘in Brussel vanuit een tijd van twijfels, miserie en duisternis de glorie bereikt’. Modellen van Rodin en geredde huisdecoraties kregen al jaren geleden een belangrijke plaats in 2 van onze belangrijkste Brusselse musea. Zowel in de Koninklijke Musea van Schone Kunsten als in het Gemeentelijk Museum van Elsene heeft Rodin een ereplaats gekregen.
In 1906 schonken bewonderaars van de kunstenaar de eerste bronzen versie van de Denker, een uitvergroting van het bekronende driedimensionale dichtersbeeldje op de Hellepoort, aan de stad Parijs. De stad stelde vanaf 1906 het beeld op voor het Panthéon.
In 1917 stierf Rodin en werd op zijn wens een ander exemplaar van de Denker gebruikt als grafdecoratie te Meudon. In 1922 werd het eerste beeld van de Denker échter als te realistisch bevonden en stoorde de stad Parijs zich aan de slechte schaalverhouding. De Denker paste niet meer in de Panthéonwijk en werd in 1922 overgebracht naar het Bironhotel of het latere Rodinmuseum. De Brusselse kunstminnaar, antiquair en kunstcriticus Joseph Léon Dillen kocht het beeld toen aan en besliste om het ook als grafdecoratie te gebruiken. In april 1923 verwierf Dillen een perceel op het kerkhof van Laken, tegenover het koor van de oude parochiekerk. In juni 1927 krijgt hij de toelating het beeld op te richten. Drie jaar later, in 1930, dringt de Stad bij Dillen erop aan grafkelder en monument te verhuizen naar een belangrijkere plaats, nl. de oude hoofdingang van het kerkhof aan de huidige Kardinaal Cardijnplaats. De operatie werd volledig door de stad bekostigd en door Ernest Salu uitgevoerd. Sindsdien is de ‘Denker’ van Rodin ook een belangrijke ‘must’ bij sight-seeings van buitenlandse groepen en voor kunstminnaars
<terug naar boven>
~*~*~*~
Ensor ontmaskerd. Een tweeledige tentoonstelling in Brussel bij ING en BozarWaar: In Brussel bij ING en Bozar.
Wanneer: 13.02.2010.
Erkenning van Ensor, het wandelend standbeeld van Oostende
James Sidney Edouard Ensor werd tijdens zijn leven door Karel van de Woestijne als het ‘wandelende standbeeld’ van Oostende of als een echte cultfiguur beschreven. Dit was toch wel verwonderlijk want Ensor was ook een vermetele iconoclast en een subversieve, kritische, cynische, anarchistische, beledigende en agressieve provocateur. Vanaf 1927 werd hij al in het buitenland via allerlei tentoonstellingen belicht. Als ‘icoon’ van onze Belgische kunst werd hij daarna in 1929 in de adelstand verheven, toen circa 70 jaar oud. Ook de inwijding van een buste of een monument van de hand van de beeldhouwer de Valeriola heeft Ensor nog meegemaakt. Als opvallende, flamboyante en rondborstige verschijning en als een intelligente en goedbespraakte man was Ensor geliefd en veel gevraagd op allerlei culturele manifestaties en feestjes. In films en fotoreportages van o.a. de familie Anthony kreeg hij ook zeer veel aandacht. Ensor werd dus al uitvoerig voor zijn bijzonder, profetisch en geniaal kunstenaarsschap tijdens zijn leven erkend en gelauwerd.
Een iconoclast met een excentrieke levensstijl en een avantgardist
Ensor heeft een merkwaardige en excentrieke levensstijl gehad. Ondanks een korte vormingsperiode aan de Academie van Brussel heeft hij quasi zijn hele leven lang in Oostende bij zijn familie gewoond, zelfs nadat zijn ouders een mogelijk huwelijk verhinderd hebben. Eerst woonde de familie Ensor dichtbij de zee op een helling aan het kruispunt van de Vlaanderenstraat en de Van Iseghemlaan. Daar had James de zolder tot schildersatelier mogen inrichten waar zijn boezemvriend Alfred William Finch ook vaak kwam werken. Niet verwonderlijk dat beide vaak dezelfde themata hebben geschilderd. Na de dood van zijn geliefde en werkloze vader die hem de literatuur en de kunst had leren kennen, hebben zijn tyrannieke moeder (overleden in 1914) en zijn tante Pauline of Mimi (overleden in 1916) er verder over hem, zijn zus Mariette of Mietje of Mitche en vaderloze nichtje Alexandrine de plak gezwaaid. Het huis met de winkel werd echter onteigend. De familie diende noodgedwongen te verhuizen. James erfde, na de dood van zijn moeder en tante, deze woning van een oom. Hij heeft er, bijgestaan door zijn trouwe knecht August van Ieper tot zijn transfert naar het ziekenhuis en zijn overlijden in 1949, jarenlang verbleven. Het is deze woning in de Vlaanderenstraat die werd aangekocht en tot museum of tot Ensorhuis werd ingericht.. Hier werd hij door vele beroemde personen opgezocht. Ensor heeft er naast het creëren van kunst steeds meegeholpen in de familiezaak. De daar verkochte snuisterijen, souvenirs, schelpen, chinoiserieën, maskers en waaiers waren dan ook een blijvende inspiratiebron voor zijn kunst.

Schetsen of voorbereidende tekeningen van James Ensor: zijn zus Mitche. Tekeningen met krijt 1880-1882 © Lucas, Sabam Belgium 2010 - KMSK Antwerpen
Grondig bestudeerd en toch mysterieus
Toch bleef Ensor op vele vlakken een mysterieus iemand. Redenen genoeg om na de grote retrospectieve van 1999 in de Koninklijke Musea voor Schone Kunsten van Brussel en het eerbetoon in het binnen- en buitenland van dit jaar (de 3 overzichtstentoonstellingen in het Moma van New York, het Parijse Orsaymuseum en Muzee in Oostende) zijn buitengewoon en eclectisch gedachtengoed, zijn rijke denkwereld en zienerstalent, zijn creativiteit en artistieke evolutie, in de kijker te zetten.
Tentoonstelling in ING aan het Koningsplein - Een jong talent.
Bij ING worden vooral 2 belangrijke perioden en alle thema’s van Ensor belicht. Enerzijds de vroege periode, waarbij Ensor vooral aandacht had voor het realisme, naturalisme en pleinairisme. Hij maakte toen vele landschappen, marines, genretaferelen en stillevens.
Deze stillevens vormden nooit het overwicht in zijn oeuvre maar zijn wel cruciaal van belang geweest naast de vele portretten, de figuren en de interieurscènes. Zij zijn de rode draad doorheen Ensors evolutie. De eerste stappen in de kunst heeft Ensor trouwens al op erg jonge leeftijd gezet: tussen 13 en 15 jaar! Op de ING-tentoonstelling zijn vele kleine werkjes, geschilderd op recuperatiemateriaal zoals karton, gemaakt vanaf 1875 en 1876, te zien. Opvallend in deze periode is ook de aandacht voor actuele thema’s zoals de gewone mens (voorbijgangers, vissers, …), de burgervrouw en de vele kopies naar oude, eigentijdse en Japanse meesters (Frans Hals, Ferdinand Bol, Rembrandt, Goya, Manet, Raffaëlli, Jules Bastien-Lepage, Alfred Stevens, Charles Hermans, Constantin Meunier en Hokusai…).
Een snelle evolutie naar realisme, symbolisme, fauvisme en ‘moderne’ kunst - Het masker
Vanaf ca. 1887 komen ook politieke en eigentijdse gebeurtenissen en aanklachten en kritieken tegen onrechtvaardigheid aan bod. Anderzijds maakt Ensor ook fantastische werken waarbij vooral grotesken, skeletten, het lelijke en het absurde, maskers en maskerades overwegen. Dit onder invloed van zowel de eigentijdse symbolisten (Munch, Redon, Spilliaert) als van oude Vlaamse, Duitse en Spaanse meesters zoals Bosch, Bruegel, Holbein en Goya. Centraal staan de stompzinnigheid en de domheid van de mens en een pessismistische kijk op het mensdom. Stillevens, interieurscènes, portretten, religieuze en allegorische taferelen worden ook met deze oude motieven en dodendansen bevolkt en krijgen een dubbelzinnige, mysterieuze, aanklagende, akelige, wrange of pessimistische atmosfeer. Het masker- en het skeletmotief waren trouwens al in zijn vroege periode opgedoken, vanaf ca. 1883 en 1885. Het masker zou Ensor echter ook aanzetten tot een buitenmatig en een hevig kleurengebruik en hel laten evolueren tot een vroeg fauvisme. Vanaf ca. 1889 worden de motieven grimmig, bedreigend en bevreemdend. De creativiteit bij Ensor leidde volgens prof. De Mayer en Herwig Todts circa 1900 tot een breuk of tot een ‘tweede ‘jeugd’. Ensor zou beseft hebben dat de toenmalige figuratieve en realistische of naturalistische kunst zwak was en hem verder gedreven naar een retrospectieve maar expressieve of expressionistische, coloristische, choquerende en ‘moderne’ kunst.
Meester en kind van het licht-drie merkwaardige facetten bij de Ingexpositie
Het licht dook al op vanaf 1882 maar werd belangrijker na een reis naar Engeland en grondigere bestudering van het werk van J.W.Turner vanaf 1887. Ensor wordt zelfs als voorloper van ‘dada’ en van ‘tachisme’ omschreven. Ensor zei trouwens dat hij op 9 oktober, de dag van Venus, geboren was en dat het licht zijn dochter was en hem tot baron had gemaakt!

Schets van James Ensor: zijn lezende vriend die eveneens een Engelse vader had, Alfred William Finch. Tekeningen met krijt 1880-1882 © Lucas, Sabam Belgium 2010 - KMSK Antwerpen
De ING-tentoonstelling is verder merkwaardig omwille van 3 dingen. Ten eerste door de confrontatie van werken van Ensor met creaties van zijn vrienden en academie- of ateliergenoten zoals Alfred William Finch, Théo Van Rijsselberghe en Théo Hannon. Ten tweede door het grote overwicht van ‘lichtgevoelige’ werken. Niet minder dan 145 tekeningen en etsen door de vroegere Antwerpse museumconservator Walter van Beselaere verworven, zijn geconfronteerd geworden met 65 olieverfschilderijen. De tekeningen bewijzen Ensors gedrevenheid, ijver, passie of misschien zelfs zijn obsessie. Ze zijn daarom ook een belangrijke sleutel om inzicht te krijgen in Ensors gedachtenwereld. De kunstenaar tekende al tijdens zijn schooltijd hele boekjes vol. Hij heeft zich verder onverdroten en voortdurend blijven oefenen. Vaak werden tekeningen herwerkt, later aangevuld en bijgewerkt. Ze dienden steeds als basis voor een compositie. Vooral bepaalde lichaamsdelen, zoals handen, gezichten, hoofden… werden altijd nagetekend. Volledige composities of onderdelen van werken van oude, eigentijdse en Japanse meesters vullen vele vitrines. Alle soorten tekeningen zijn hier ook aanwezig: krabbels, losse schetsen, autonome tekeningen, hele albums waar de bladzijden vol getekend zijn. Vanaf 1886 ging Ensor ook experimenteren met het etsen.
Deze kleine werkjes op Japans of Hollands papier werden al vroeg door enkele officiële instanties naar waarde geschat en aangekocht. Het Prentenkabinet van Brussel verwierf al een reeks in 1893, iets later gevolgd door de Albertina van Wenen (1900). De expositie is tenslotte ook merkwaardig omdat van de 65 uitgeleende olieverfschilderijen quasi de helft uit private binnen- en buitenlandse collecties afkomstig zijn. Sommige werken werden trouwens zelden of nog nooit geëxposeerd zoals ‘het interieur van de Rousseau’s’ (eens te zien in 1945), het ‘stilleven met groenten en een papegaai’ of de boeteprocessie van Veurne en de kunstliefhebber, respectievelijk in het bezit van het Vaticaan en van Dexia.
Nog meer informatie over de Ingexpositie
ING liet ook over Ensor een documentaire film van 60 minuten maken. Deze film is op de expo doorlopend te bekijken en kan aan de prijs van 12 euro aangekocht worden. De catalogus werd uitgegeven door Mercator, is voorzien van 250 kleurenillustraties en kost 29 euro. Voor kinderen zijn er specifieke ateliers, waarbij Ensors rariteitenkabinet in de kelderverdieping mede te ontdekken valt. De toegangsprijs voor de ING-expo bedraagt individueel 8 euro en met specifieke kortingen tussen 6 en 2 euro.
Een ander onderdeel in Bozar of het Paleis voor Schone Kunsten - Een expo met vrije toegang
Tot 23 januari kan men ook rond de H. Leboeufzaal, in de wandelgangen van Bozar gratis naar foto’s en documenten gaan kijken die een aantal andere aspecten van Ensor belichten. Hij was een boeiende redenaar, een gevierd spreker en een getalenteerd maar soms ‘heftig bewogen’ schrijver. Ensor ging o.a. hevig te keer tegen onrechtvaardige rechters en meedogenloze immobiliënmaatschappijen en dokters.

Ensor als redenaar. Foto van fotograaf Anthony, Oostende, 30/09/1904 © Archief KMSK Antwerpen 13 april 1930
Als groot dierenliefhebber was hij gekant tegen vivisectie. Hij klaagde het verlies van de duinen en van het natuurschoon in zijn streek aan. Ensor schreef daarnaast artikels over collega’s in verschillende tijdschriften zoals over de beeldhouwers Lambeaux en Meunier en de schilder C. Hermans. Vaak waren het vrienden of zoals Ensor leden van de kunstenaarsvereniging de ‘XX’. Hij schreef ook over Verhaeren en over de gravure. Hij illustreerde een boek, Pariska, geschreven door één van zijn belangrijkste mecenassen en vriendinnen, Emma Lambotte. Tenslotte was Ensor ook een veelzijdig musicus die fluit, harmonium en piano kon spelen en een componist.

Aan de piano bij de partituur 'Tovenaars in de stormwind' © Archief KMSK Antwerpen
Het muziekstuk ‘Gamme d’amour’, dat een marionettentheaterstuk begeleidt, werd al uitgewerkt vanaf 1914 maar pas opgevoerd in Oostende, Antwerpen en Brussel vanaf 1920 en 1924. Karel van de Woestijne schreef er in 1922 al een verslag over in de ‘Nieuwe Rotterdamse Courant’. Ter info: Klara heeft dit stuk enkele jaren geleden laten opnemen op een CD. Ook Ensors briefwisselingen met zangers, verantwoordelijken van muziekinstellingen, bestuursleden van kunstkringen zoals de heer Franck (vereniging ‘Kunst van Heden’) en tentoongestelde partituren of programmaboekjes zijn interessante informatiebronnen. De kleine expositie in Bozar is een mooie en leerrijke aanvulling van de ING-tentoonstelling.
Steller: Machteld de Schrijver.
<terug naar boven>
~*~*~*~
De tentoonstelling ‘The European genius’: een eerbetoon aan ‘Leonardo da Vinci’ N.a.v. de viering ’50 jaar verdrag van Rome’ kan men in de Basiliek van Koekelberg een expo bezoeken, gewijd aan Leonardo da Vinci. Deze Italiaan is een ‘ikoon’ in de kunstgeschiedenis. Hij is dé mooiste belichaming van de Renaissancemens, een baanbrekend vernieuwer en een belangrijk theoreticus en ook een stoutmoedig en perfectionistisch artiest. Kunst en wetenschap waren volgens zijn visie elkaars gelijken en zien betekende ook inzien. Een strenge discipline en het naleven van regels waren een ‘must’.

De tentoonstelling is in 4 secties onderverdeeld. Een 1ste deel staat stil bij Leonardo’s leven, de verblijfplaatsen, mecenassen en tijdgenoten en de persoonlijkheid. Leonardo zag in 1542 het levenslicht in het Toscaanse dorp Vinci. Hij groeide er als buitenechtelijk kind bij andere stiefbroers verder op in het huis van de notaris Pietro Ser. In 1469 verhuisde hij mee naar Firenze en ging er in de leer ging bij de bekende beeldhouwer Andrea Verrochio. Zijn medeleerlingen waren Boticelli, Ghirlandaio en Perugino. De belangrijke positie van Leonardo’s vader en Leonardo’s genialiteit zorgden voor belangrijke opdrachten. Eerst verbleef hij 18 jaar in Milaan, ontboden door Ludovico Sforza of ‘Il Moro, waarbij talloze opdrachten (feest-, paleis- en badenontwerpen) afwisselden met allerlei reizen. Hij realiseerde er ook de beroemde fresco van het Laatste Avondmaal in het klooster van Santa Maria della Grazie. Nadien verbleef hij opnieuw in Firenze, gedwongen door politieke gebeurtenissen, zoals de verovering van Milaan door Lodewijk XII van Frankrijk en de plotse vlucht van Leonardo’s mecenas Sforza. Groten zoals paus Leo X en Julius II en Lodewijk XII wierven vanaf 1506 om zijn diensten. Vanaf 1511 tot 1516 verbleef hij in het Romeinse Belvedère, waar hij zich bezig hield met een wiskundige verhandeling, studies i.v.m. de afmetingen van de Sint-Pietersbasiliek en de drooglegging van de Pontijnse moerassen. Beschuldigd van ‘zwarte magie’ verhuisde hij een laatste maal. Als bezoldigd ‘artiest van de Franse koning’ verbleef hij tot zijn dood, in 1519, in de Franse Loirevallei, in het het ‘Clos Lucé’.
Een 2de deel belicht Leonardo als veelzijdig artiest. De beeldhouwer en de architect zijn goed belicht, dank zij vele schetsen, manuscripten en theoretische boeken van tijdgenoten. Helaas zijn, omwille van de fragiliteit, slechts 2 van de 15 erkende schilderijen aanwezig. Het zijn de ‘Madonna in de grot’ en de ‘Maria Magdalena’. Dit werk werd pas in 1929 ontdekt en is in de 20ste eeuw slechts 2 maal tentoongesteld. Het werk werd onlangs door dé da Vinci-kenner C.Pedretti geïdentficeerd. Ook het beroemd getekend zelfportet van de artiest is aanwezig. Gesprekken met experten, voorbereidende schetsen i.v.m. zijn 5 meest beroemde meesterwerken en een levensgrote copie van het ‘Laatste Avondmaal’ van de abdij van Tongerlo, geschilderd door een leerling, moeten de lacune verder opvullen. Zijn grote invloed is uitvoerig geïllustreerd aan de hand van werken van 12 leerlingen, waaronder Giampetrino, B. de Conti, da Sesto en de later in Brugge werkzame vrijmeester Anbrosius Benson. De laatste 2 expositiedelen belichten zijn ingenieurskunst en zijn technologisch-wetenschappelijk oeuvre. Zowel een 50tal maquettes, filmprojecties, studies als tractaten en eigenhandig geschreven notitieboeken zijn aanwezig. Voor het eerst zijn diverse codices waaronder deze ‘van de vogels’ uit de Bibliotheek van Turijn te zien

<terug naar boven>
~*~*~*~
Art Nouveau en design: de evolutie van de decoratieve kunsten tussen 1830 en 1958
Een tentoonstelling en een indrukwekkende catalogus als eerbetoon aan de nationale creativiteit op het vlak van de toegepaste kunsten.
Tot 31 december 2005 kunt u in de Koninklijke Musea voor Kunst en Geschiedenis te Brussel nog terecht voor deze prestigieuze tentoonstelling. Een tentoonstelling die perfect past in de viering van 175 jaar onafhankelijkheid. Uitgewerkt als een boeiend panorama van diverse stijlen en een hulde aan de nationale creativiteit van onze kunstenaars en architecten. Een expositie die ook opgebouwd werd rond belangrijke meesterwerken en verborgen schatten uit de eigen verzamelingen. De KMKG zijn immers een vermaarde federale instelling, bestaande uit 5 musea en met een indrukwekkende tentoonstellingsruimte van méér dan 80.000 m2. Een groot deel van de 350.000 objecten zijn permanent getoond, maar vele voorwerpen zijn wegens plaatsgebrek ook terecht gekomen in de reserves. Vooral de Art Nouveau en de Art Déco zijn o.a. door schenkingen en aankopen in de collecties zeer goed vertegenwoordigd. De tentoonstelling is begeleid door een lijvige en rijk geïllustreerde catalogus, uitgegeven door Lannoo.
Een nieuwe visie over de evolutie van de toegepaste kunst en Art Nouveau in België.
De tentoonstelling toont aan dat er in ons land een lange traditie was, op het vlak van de toegepaste kunst. Gedurende 2 belangrijke perioden werden de producten van onze kunstnijverheden buiten onze grenzen en dus doorheen Europa uitgevoerd: eerst tijdens de Middeleeuwen en de Renaissance, en nadien tijdens de ‘Belle Epoquetijd’ (1893-1914). De ‘Art-Nouveau’-objecten kenden een grote internationale faam! Maar deze revolutionaire, anti-academische, anti-historische en individualistische stijl ontstond echter niet zomaar uit het niets! Zowel de neostijlen als het eclectisme werden gecontesteerd, maar de wortels van de Art Nouveau lagen wel degelijk in de neogotiek! Op het vlak van de toegepaste kunsten kon de ‘Art Nouveau’-kunstenaar profiteren van meerdere dingen. Firma’s kochten modellen aan of schakelden artiesten in als ontwerpers. Winkels zorgden voor verspreiding bij het bredere publiek. Artistieke salons, zoals deze van de ‘Libre Esthétique’ gaven vanaf 1904 een ruime plaats aan de toegepaste kunst.
Een ruime aandacht voor de neostijlen.
De 19de eeuw was een belangrijke periode in de kunst en de kunstproductie. Er waren 5 fenomenen die hiertoe hebben bijgedragen. Eerst de belangrijke uitvindingen, de technische nieuwigheden en de uitbreiding van de afzetmarkt. Vervolgens de durf van ‘manufactuur’-of ‘bedrijfsleiders’ om initiatieven te nemen en de mogelijke ondersteuning van banken of de overheid. Tenslotte de regelmatige organisatie van industriële tentoonstellingen, naar het voorbeeld van Frankrijk.
Eerst werd geopteerd voor een seriële, democratische en goedkope productie en werden oude stijlen van het verleden gevolgd. De nieuwe bourgeoisie volgde immers de smaak van de oude aristocratie en het overnemen van oude stijlen en waarden speelde ook een belangrijke rol in het bekomen van een ‘nationale’ identiteit. De Wereldexpo van 1851 zorgde echter voor een kentering. Behalve de Franse inzendingen getuigden alle andere objecten van een gebrek aan kwaliteit en een overdreven gebruik van stijlformules. De debatten die daarna ontstonden zorgden niet alleen voor de oprichting van een eerste museum, gewijd aan sier- en industriële kunst (het latere Victoria en Albertmuseum) maar ook voor het inzicht dat het onderwijs officiële instanties kon gebruiken en nood had aan nieuwe programma’s.
Gevolgen hiervan waren dat er te Brussel zowel een school voor Sierkunsten (door Karel Buls) als een instelling, nl. de KMKG werden opgericht.
De ambachten herbloeiden. Belangrijke denkers zoals G. Semper, H. Cole en aanhangers van de Arts and Crafts-beweging brachten theorieën die als basis zouden gebruikt worden voor de ontwikkeling van het design in de 20ste eeuw.
De neorenaissance als waardige tegenhanger van de neogotiek- neobarok en eclectisme.
Dat in ons land de neogotiek een belangrijke stijl werd, hoeft geen verder betoog. Het belang duurde zelfs tot na de Eerste Wereldoorlog! Belangrijke figuren, uiteraard architecten, die beïnvloed waren door William Pugin, waren in de eerste plaats Baron de Béthune en de Hemptinne, die ateliers had te Maaltebrugge en te Gent (Prinsenhof). Maar ook Helleputte, Verhaegen, kanunnik Thierry, Langerock en Louis Cloquet! Denken we maar aan het kasteel van Loppem, Vivekapelle en de vele gebouwen in de universiteitsstad Leuven. In het verleden werden er reeds tal van dossiers en tentoonstellingen hieraan gewijd, o.a. door het Kadok. In 1835 werd ook de Koninklijke Commissie voor Monumenten opgericht. Heel wat stadhuizen en andere belangrijke gebouwen, zoals het Brusselse Broodhuis en de Hallepoort of kerken werden gerestaureerd en zelfs bijgewerkt ! Door de Franse revolutie vaak beschadigd, werden kerkinterieurs voorzien van een neogotisch meubilair en glasramen. Tuinen kregen een ‘face-lift’, werden ‘landschappelijk’ omgevormd en voorzien van bruggetjes, torentjes en allerhande folies: één der eerste was de tuin van het Koninklijk paleis te Laken. .
Maar ook de renaissance was een belangrijke stijl geweest in ons verleden. Ons land wilde zich afzetten tegen dé Franse eenheidsstijl, het neoclassicisme en burgerij en liberalen zochten naar een eigen ‘stijl’. Zo werd de neorenaissance even belangrijk als de neogotiek. Het werd stilaan ook dé geliefde stijl voor gemeentehuizen. Het paviljoen te Parijs van Janlet op de Expo van 1878 was hiervan een mooie getuige! Heruitgaven van modelboeken en gravures zorgden voor de nodige inspiratie. Belangrijke architecten waren o.a. Beyaert, Van Ysendyck, de gebroeders Baes en de Gentenaar Semey. De foyer van de K.V.S te Brussel en de Antwerpse woning ‘de Passer’ van Winders werden geloofd als ware pareltjes. Mechelen, ooit de residentieplaats van Margaretha van Oostenrijk, werd hét productiecentrum bij uitstek van van representatieve meubelensembles, die o.a. op de Expo van 1880 werden getoond.
Op de tentoonstelling zijn ook heel wat meubelen getoond van Charle Albert. Deze ‘architect-décorateur’ werkte samen met Mallard voor de eigenares van het kasteel van Gaasbeek, voor markiezin Marie Peyrat . Gaasbeek kreeg een ‘nieuw slot’, beantwoordend aan een bepaalde visie.
De expo van 1925- Art Déco, modernisme en moderne kunst- een contradictie?
De uiterst rijke maar moeilijk te onderverdelen kunstproductie tijdens het interbellum.
Art Déco is een recente term of vondst in de kunstgeschiedenis, en niet ‘ondubbelzinnig’. Het woord werd voor het eerst gelanceerd bij een retrospectieve in Parijs, meer bepaald in 1968, uitgewerkt door mevrouw Yvonne Brunhammer. De term verwijst slechts deels naar een belangrijk evenement, de vermaarde ‘Exposition des Arts Décoratifs en Industriels Moderne’. Deze manifestatie was bewust bedoeld om het belangrijke verband tussen ontwerpers en de industrie, het hoge kwaliteitsgehalte en de niet verloren gegane traditie van de toegepaste kunst in Frankrijk aan te tonen, aangevuld met inzendingen van het buitenland (behalve uit Duitsland, want dit was de grote verliezer, aartsvijand en grootste concurrent ).
De tentoonstelling was zeker niet homogeen. Elitaire, luxueuze voorwerpen-met vormen die verwijzen naar de ‘stroomlijn’ en met reminiscenties naar vroegere stijlen of tradities- prijkten er naast objecten van - uitgezuiverde, gedurfde en modernistische creaties, gemaakt met eigentijdse materialen en opvallende, schrille kleuren. Sindsdien wordt de kunstproductie van de interbellumtijd in 2 richtingen of 2 antipoden onderverdeeld: de ‘internationale –en traditionele stijl’ en het ‘modernisme, de moderne stijl van de avant-garde’. De ontwerpers van de beide richtingen beoogden echter ‘elementair en absoluut modern’ te zijn of te moeten zijn. Maar men wist ook dat de stijl voor de eigen,complexe en moderne tijd niet meer uniform kon zijn !
De grens tussen deze 2 richtingen is dus moeilijk te trekken en ook uiterst subtiel!
De enen werkten meer verzoenend en poogden de tegenstellingen te integreren, de ‘avant-garde’ daarentegen voerde de tegenstellingen verder op en accentueerden extra de contrasten! .
Het Belgische paviljoen op de Expo was –eigenaardig genoeg- een neoclassicistische en een soort ‘retro’-schepping van Victor Horta, voor modernisten ook een verraad! Van de Velde had, ondanks het voorstel van Emile Vandervelde in 1922, als ‘sujet allemand’ en wegens zijn niet-duidelijke positie tijdens de eerste wereldoorlog geen kans gekregen om een paviljoen uit te denken. Grote pioniers uit de ‘Art Nouveau’tijd zoals Sneyers, Van de Voorde, Hamesse en Wolfers toonden er hun creaties. Ook Brusselse huizen, zoals ‘Au Bon Marché’ van R. Vaxelaire en De Coene van Kortrijk waren aanwezig. Een groep van architecten met als leider V. Bourgeois, verenigd voor de creatie van een tuinwijk, bewezen dat er ook in België een modernistische architectuur bestond. Een echt buitenbeentje was ‘de salle flamande’ van De Coene.
Behalve het Giocanda-ensemble en de meubelen van Louis Herman de Koninck waren de gepresenteerde objecten geen uitschieters! Creaties van Le Corbusier of E. Gray –al of niet als functionele noodzakelijkheden voor de woonmachine (de woning) waren toch nog enigszins anders dan de Belgische inzendingen. Als tegenzet en revanche hadden de modernisten, waaronder de groep ‘7 Arts’ ook in hetzelfde jaar deelgenomen aan een expositie in Monza. Hier waren wél opzienbarende werken gepresenteerd, o.a. ontworpen door de schilders Marcel Baugniet en Karel Maes. Vooral de buismeubelen van Gaston Eysselinck en de wandmeubelen van Louis Herman de Koninck, later verkocht bij Cubex, waren blikvangers.
In België werd nu anders gedacht. Een Société des Arts Décoratifs’ was al sedert 1923 actief. Artikels in tijdschriften, zoals ‘Savoir et beauté’ ijverden voor een afstemming van de kunst op de techniek. Een degelijk kunstonderwijs en een soort ‘Werkbund’ naar Duits model bleken nodig te zijn. Henry van de Velde kreeg gratie, werd door C. Huysmans teruggeroepen en door de regering met de taak van de uitbouw van Ter Kamereninstituut (Isad) en artistieke raadgeverfuncties belast.
De rol van H. van de Velde en Empain na 1926 voor de toegepaste kunst.
De school van Ter Kameren werd een succes. De kloof tussen artiest en vakman werd weggewerkt. Van de Velde had ook gezorgd voor een modern team van talloze professoren (vaak ook modernisten) en voor verschillende afdelingen. Het leerlingenaantal groeide gestadig en het aantal buitenlandse studenten was hoog (33 percent). Hij werd ingeschakeld als voorzitter van de afdeling Kunstambachten, in de Hoge Raad voor het Technisch Onderwijs. Als artistiek raadgever bij het Ministerie van Vervoer hield hij zich ook bezig met inrichtingen van boten (o.a. Prins Boudewijn) en treinwagons; het samengaan van kunst, comfort, techniek en esthetiek garandeerden een internationale faam van onze transportmiddelen! Na zijn op pensioenstelling werden allerlei commissies en verenigingen i.v.m. een hervorming van het onderwijs opgericht. Verband houdend met de economische regressie, stelde Van de Velde voor het aantal scholen te spreiden en te beperken.
De kunstenaars konden zich laten omscholen in de toegepaste kunst en zo een zekere toekomst tegemoet gaan. In 1936 werd door L. Piérard de vereniging ‘Kunst en Nijverheid’ opgericht.
In 1937 nam België opnieuw deel aan de Wereldtentoonstelling te Parijs. De zorgvuldig uitgekozen stukken door R. Vaxelaire en Van de Velde waren hiërarchisch opgesteld over 3 verschillende verdiepingen, bedoeld voor 3 verschillende klassen van koopkrachigen. Het opvallende horizontale en met terracotta beklede gebouw, ontworpen door Van de Velde, lag op een adembenemende locatie en kende een groot succes. De Belgen .kaapten ook niet minder dan 235 medailles en 125 hoofdprijzen weg! Het demonteerbare paviljoen kon na de expo op o.a. de Heizel als zetel van de ‘Kunstwacht’, documentatiecentrum en atelierruimte voor Ter Kameren gebruikt worden. Conflicten in de kunstwereld, met o.a. de socialist Louis Piérard, stichter van ‘Kunst en Nijverheid’, zorgden echter voor tegenwind. Het Belgisch paviljoen werd uiteindelijk niet herbruikt, maar volledig afgebroken en ging dus definitief verloren!
In 1938 richtte Baron Empain een stichting op. Bekrachtigd door het K.B. van 14/4/1938 werd aldus een ‘Koninklijk Museum voor Hedendaagse Sierkunst’ in het leven geroepen. Empain gaf zijn eigen woning aan de toenmalige Natiënlaan (nu F. Rooseveltlaan) voor 50 jaar ter beschikking. Een deel moest voor tijdelijke exposities door het Ministerie van Onderwijs en een ander deel als permanente exporuimte voor door de staat verworven decoratieve kunst fungeren. De eerste expositie opende in december 1938; de laatste werd gehouden in november 1943 en belichtte het urbanistisch werk van studenten en ex-leerlingen van Ter Kameren . Nadien werd de villa opgeëist door de Duitsers, de militaire overheid van de geallieerden en diende ze zelfs als ambassade voor de Sovjet-Unie. In de 60-er jaren werd de villa terug overgenomen door de familie Empain want het oorspronkelijke doel was niet gerespecteerd geworden.
Op het einde van de ’30-er jaren waren er op het vlak van het kunstonderwijs en de toegepaste kunst nog steeds dezelfde tekorten in ons land.
Grootse ideeën, zoals een ‘Kunstwacht’, een ‘Werkbund’ naar Duits model en het wegwerken van de decentralisatie in het onderwijs, waarbij het Technisch Onderwijs niet tot het ministerie van Arbeid maar zoals het kunstonderwijs zou behoren tot het Ministerie van Openbaar Onderwijs kwamen er niet!
Het Belgische meubel tussen 1945 en 1958- Van der Meeren en Wabbes.
De interesse voor het Belgische meubel is recent. De aanzet voor de groeiende interesse werd gegeven door een expositie in Mechelen (in 2000) en een rondreizende expo van het Gentse Designmuseum (2001) maar ook door allerlei publicaties. Opvallend is de vaststelling dat bij de wederopbouw er een verlangen bestond voor een herstel van de traditionele en nationale waarden, en een zekere weerstand tegenover het modernisme. Vaak hadden de Belgische protagonisten van de avant-garde een bepaalde rol gespeeld in de oorlog! Men wenste zowel een kalme, harmonische architectuur als een eenvoudig, comfortabel, hygiënisch en sociaal meubelinterieur te hebben! Een 2de soort ‘bodem en bloedromantiek’! Artikels beschreven het meubel als ‘populaire et adopté, het belang van bekommernis om de noden, eerlijkheid en het weren van het ornament. In het verleden waren ornamenten immers vaak gebruikt om fouten te verdoezelen! Hout was belangrijk want het zorgde voor gratie, respect en kalmte.
De vraag naar een ‘waarlijk sociaal en Belgisch’ meubel werd echter groter na 1945. Vooral buitenlandse producten ( van Scandinavië, Nederland, de VS) veroverden de markt.
De veranderde maatschappij had ook nood aan aangepast meubilair voor sportcentra, appartementen voor alleenstaanden, woningen van grote gezinnen en –last but not least- handelszaken, bedrijven en commerciële ruimten. Talloze initiatieven zagen het licht. In 1950 werd de vzw ‘Formes Nouvelles’ opgericht, waarbij de vormgeving centraal stond en een samenwerking was beoogd tussen ontwerpers, fabrikanten en verdelers. Maar ook een hele pleiäde van artiesten, publiciteitsontwerpers, ambachtslui, verkoopshuizen en productiecentra werden erbij betrokken. De drijvende kracht was een oud-leerling van Ter Kameren, Eric Lemesre, eerst actief bij het Ministerie van de Wederopbouw . In samenwerking met de Provinciale Dienst voor Kunstambachten van de provincie Brabant werd aan de Naamse Poort een tentoonstelling ‘Schoner Wonen’ georganiseerd, die in 1951 het grote publiek lokte. Nadien volgde een wedstrijd ‘Hedendaagse Sierkunst’.
Zowel Emile Veranneman, een neef van Permeke als Willy Van der Meeren, een oud-student van Ter Kameren, waren bij de laureaten. Van der Meerens werk viel op door een zigzaggende dynamiek, heldere kleuren, een rationalistisch gebruik van staal en hout en een spelen met variabele onderdelen. Hij kreeg vervolgens de opdracht enkele kijk- of modelappartementen te ontwerpen Een werd getoond in het P.S.K. en 2 andere te Evere. Nadien werd hij ook betrokken bij de inrichting van een hoogbouw met 105 appartementen aan de Brusselse Heizel en bij het Kielcomplex te Antwerpen. De hotelappartementen lokten meer dan 65.000 bezoekers.
In 1952 werd in Gent gestart met een meubelproductie onder het label ‘Gents meubel’. Vanaf 1955 werden 3 ‘Nationale Salons voor het modern sociaal meubel’ ingericht in het vroegere Museum voor Sierkunsten, onder de bezielde leiding van A.L.J. Vandewalle. . In 1956 werd naar het voorbeeld van het buitenland zowel een Instituut voor Industriële Vormgeving als de vzw Nijverheidskwaliteit opgericht. Er werden jaarlijkse wedstrijden georganiseerd, en een ‘gouden kenteken’ of een uitmuntendheidsmerk uitgereikt.
Een andere belangrijke pionier was Jules Wabbes, een portretfotograaf die zich na 1944 tot restaurateur van houten voorwerpen voor de Brusselse welstellende bourgeoisie en designer had omgeschoold. Door meubelen te restaureren had hij niet alleen een grote kennis maar ook een goede beheersing van verschillende bewerkingstechnieken verworven. Zijn tevreden klanten vroegen soms ook naar eigentijdse interieurs. Hij wilde bijgevolg de waardigheid, de rijkdom en de degelijkheid van elitaire voorwerpen ook aan het seriële industriële meubel verlenen. Wabbes associeerde zich eerst met de architect André Jacqmain. Nadien opende hij een eigen showroom. Belangrijke opdrachten waren in 1954 de oprichting en de inrichting van de Foncolinzetel (of het Koloniaal Invaliditeitsfonds)- een gebouw dat inmiddels helaas verdwenen is. Grote reputatie verwierf Wabbes nadien met de inrichting van enkele Sabenavliegtuigen, de ambassade van de V.S. in Den Haag en interieurs van de vroegere BBL-hoofdzetel. Hij creëerde een typisch meubel, gedragen door 1 of 2 ladenblokken, met een metalen onderstel en een tafelblad, bestaande uit elkaar gelijmde massieve gekallibreerde houtlatten. Wabbes verwierf later meerdere prijzen op de 11de Triënnale van Milaan. In 1958 was hij ook vertegenwoordigd op onze beroemde Expo; zijn meubelen waren zowel in de paleizen van Solvay en de Wetenschappen als op de ‘Expo van Belgische Binnenhuisarchitecten’ tentoongesteld. Slechts 1 maal stelde hij een ‘echt sociaal’ meubel tentoon. Het was een multiplex schoolmeubel, verband houdend met het thema van de Milanese Triënnale, in 1960. Wegens de hoge kostprijs heeft ons Ministerie van Onderwijs vermoedelijk een dergelijke belangrijke bestelling nooit overwogen! Gelukkig werd, als laatste belangrijk initiatief, een nieuwe instelling in het leven geroepen. In 1963 kreeg België uiteindelijk een Designcentrum dat lang gevestigd was in de Brusselse Ravensteingalerij.
Een catalogus als boeiend naslagwerk.
Bij de tentoonstelling hoort een begeleidende gelijknamige en lijvige catalogus. Het telt 200 pagina’s, werd rijk geïllustreerd en uitgegeven door Lannoo. De publicatie bestaat uit 3 grote hoofdstukken, is nog eens verder onderverdeeld in 10 artikels en vergezeld van een index en bibliografie. Méér dan 127 kleurenfoto’s en talloze zwart-wil-illustraties verlevendigen de teksten. Het boek kost 29, 95 euro. Het ISBn is 90: 209 6208 6. Men kan beter spreken van een boek; een catalogus in de strikte zin van het woord, met een opsomming en summiere beschrijving van de tentoongestelde objecten is het niet.
<terug naar boven>
~*~*~*~ Tussen hemel en hel. Sterven in de Middeleeuwen Van 02/12/2010 tot 24/04/2011
In de Koninklijke Musea voor Kunst en Geschiedenis
Met deze tentoonstelling brengen de KMKG een overzicht van een belangrijk aspect van 1.000 jaar geschiedenis. Wij ervaren de dood in deze moderne tijd als iets akeligs. Een dergelijke kijk op de dood bestond ook in de Middeleeuwen maar in een andere vorm.
Het leven werd toen bekeken als een onvolmaakte fase. Een fase, die, voor diegenen die volgens de regels van het christelijke geloof hadden geleefd, met de dood zou eindigen in eeuwige en paradijselijke gelukzaligheid. Het bezig zijn met de dood en het nuanceren van de dood heeft toen gezorgd voor een indrukwekkende reeks van kunstwerken. De hogervermelde musea in het Jubelpark hebben een rijk patrimonium van allerlei kunstwerken in verband met de dood en ook allerlei zalen waar zowel archeologische vondsten, funerair materiaal en skeletten aanwezig zijn. Daarom is daar het idee gegroeid om een 4 maanden durende en niet rondreizende thematentoonstelling aan ‘Sterven in de Middeleeuwen’ te wijden.
Tal van wetenschappers, belangrijke instellingen en musea uit binnen- en buitenland, zoals het Groeninge- en het Gruuthuusemuseum van Brugge, het onlangs opnieuw opengegane Curtiusmuseum van Luik, de Koninklijke Biblotheek Albert I en het Louvre werden ingeschakeld en zijn bereid gevonden om allerlei bruiklenen, documenten en filmpjes te bezorgen. Het vond het immers belangrijk om de nieuwste inzichten op deze expositie bekend te maken.
De multidisciplinaire tentoonstelling is daarom in 4 secties onderverdeeld.
In een eerste deel worden de oorzaken van de dood belicht. Niet alleen oorlogen en gebrek aan hygiëne maar ook slechte voeding, hongersnood, besmettelijke ziekten zoals lepra en de pest, de beperkte medische kennis en folteringen zorgden voor een hoog sterftecijfer. Men kwam in de Middeleeuwen dagelijks in contact met de dood.
Het tweede gedeelte staat stil bij de begrafenisrituelen en de herdenkingsplechtigheden waardoor een speciale band ontstond tussen het individu en de gemeenschap.
In een derde deel worden de grafmonumenten in de kijker geplaatst. Er zijn verschillende vormen van kisten en van graven. Denken we maar aan de sarcofaag, het praalgraf, de cenotaaf, het familie- of het massagraf, …

© KMKG
Doden werden bijgezet op kerkhoven en in cultusplaatsen.
Het laatste en vierde gedeelte gaat tenslotte nader in op geloof en bijgeloof en belangrijke themata in de beeldende kunsten en de literatuur zoals o.a. de dodendans, het rad van fortuin en de goede dood.
Het Mercatorfonds zorgt voor een begeleidende publicatie. Kinderen, slechtzienden en blinden zullen ook op deze expositie aan hun trekken kunnen komen. De toegang voor individuelen is 11 euro.
<terug naar boven>
~*~*~*~ Brosella Jazz & Folk festivalBrosella Folk & Jazz festival is een vaste waarde binnen de Brusselse muziekwereld en strijkt elk jaar neer in het prachtige Groentheater naast het Atomium.
Het publiek wordt verwend door prachtige muziek van de beste nationale én internationale folk- en jazzartiesten terwijl de kinderen twee dagen terechtkunnen in het exclusieve Brosella Kids dorp met allerlei workshops, concerten en veel meer.
In 2017 was het de 41ste uitgave van het Brosella Folk & Jazz festival.
Er is altijd muziek voor alle generaties en muzikale smaken.
Zo kon men in 2017 onder andere genieten van de jonge hipsters van SCHNTZL, de immer verleidelijke Cyrille Aimée, de beste trompetspeler van Syrië (en daarbuiten) Nezar Omran en de mannen van het grote jazz ensemble Bravo Big Band.

Groentheater te Brussel © Lieve BOUSSAUW
PRAKTISCHE INFO: een zeer democratische prijs voor volwassenen : 5 euro voor twee dagen.
Er zijn leuke activiteiten of workshops voor kinderen : deze zijn gratis.
Locatie: Groentheater – Théâtre de Verdure (Osseghem Park, 1020 Brussels)
www.brosella.be
info@brosella. Be
<terug naar boven>
~*~*~*~ |